Mijn oudste broer, vader van Toosje en Pauw, was in 1914 voor zijn nummer in dienst, zoals iedereen toen, en lag bij Venlo aan de spoorweg naar Duitsland aan de grens. De spoorlijn hadden ze opgebroken en 3 treinen met Moffen stonden er die morgen.
's Nachts, ik was toen acht jaar, haalde mijn vader mij uit bed, samen met zusjes en andere broers.
Een kar stond klaar met beddengoed om over de Maas te trekken, voordat de brug zou springen. Gelukkig kwam er bericht dat het niet door hoefde te gaan, de Moffentreinen zowel in Straelen als in Kaldenkirchen waren terug gestoomd.
Intussen was, zoals later bleek, generaal Snijders met het gehele veldleger, dat waren zo'n 100.000 man, over de IJssel getrokken op een viertal schipbruggen welke de Genie had geslagen. Zij stonden aan de Duitse grens achter Arnhem en boven de Rijn, slechts een 80 km van het Roergebied, het hart van Duitsland ‘s industrie. De Moffen hadden gedacht dat die Hollanders wel achter de Waterlinie zouden kruipen, en hadden geen enkele soldaat in dat gebied. Toen dan ook hun verzoek om vrije doortocht door Limburg en Brabant werd afgewezen, trokken ze niet door zoals in België, maar maakten een ommetje.
Maar zo rond 1938, was het anders, de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij) had steeds tegen het leger geageerd, het grootste deel van de officieren had geen oorlogservaring. Wel hadden we de Fokkerfabrieken, maar de 80 Amerikaanse motoren welke aan boord van een vrachtschip naar Nederland kwamen, werden begin 1939 de grond in geboord.
We werden toen wakker, ook de SDAP, maar een leger opbouwen duurt jaren.
De forten werden gewit, en kazematten aangelegd langs de Maas en de zogenoemde Peel-Raamstelling gebouwd. Een ieder was toen gerust, geen mens wil geloven dat de Mof zou komen, en stellig niet zomaar plotseling. Ik werd dan ook algemeen als een zwartkijkende Kobus beschouwd als ik zo terloops eens zei dat we s’ morgens wakker zouden worden met bommen op onze kop, en de Moffen voor de deur, terwijl we daags tevoren nog lekker naar bed waren gegaan.
De Peel-Raamstelling kon profiteren van een natuurlijke bescherming door de drassige veenmoerassen van de Peel.
Langs het noordelijk deel had men een kunstmatige barrière aangebracht in de vorm van het Defensiekanaal. Onder andere kazematten, prikkeldraadversperringen en vrije schootsvelden, waren onderdeel van de verdediging. De kazematten stonden op zo'n 200 meter van elkaar. Er waren echter nauwelijks verbindingen tussen de kazemat-ten onderling en de hoofdmacht van de infanterie zat ver achter de kazemat linie in loopgraven, zodat geen directe steun kon worden gegeven.
Zo kwam toen de tiende mei 1940.
Het was al heel vroeg licht en zo rond een uur of vier werd ik wakker van de vliegtuigen. Nauwelijks had ik tegen moeder gezegd, daar heb je het gedonder, of de eerste bommen vielen op het vliegveld, toen nog maar feitelijk niet meer dan een vlieg-wei.
We vlogen naar beneden en draaiden de radio aan. De Luchtwachtdienst was aan het woord, en zou aan het woord blijven tot 15 mei. Parachutisten, aan de Moerdijk, op het vliegveld Valkenburg, Ockenburg, Ypenburg, allemaal rond Den Haag.
Later zouden we uit de eerste hand horen van Oom Jaap wat daar was gebeurd. Rekruten, nauwelijks twee maanden in dienst, van de Grenadiers en Jagers, trokken met de bajonet op de spuit en het pioniersschep in de hand, erop uit en sloegen de parachutisten de hersens in.
De vliegtuigen die landden op de straatweg en het vliegveld schoten ze in brand en de parachutistengeneraal met zijn paard, werden gevangen genomen [Officieel is Kurt Arthur Benno Student niet gevangen genomen]. En de rest joegen ze op een hoop, zodat ze geen kans meer hadden.
's Avonds waren de vliegvelden weer geheel in onze handen. In Rotterdam waren ze op Waalhaven geland, maar er lag een torpedojager in de haven, welke hen in minder dan geen tijd, van dat vliegveld af schoot. Ze zagen kans om op de Maasbruggen te komen, maar werden er door de Mariniers met de bajonet weer afgejaagd.
Oude Mariniers, verboden de miliciens met z’n allen op de met ware doodsverachting boven over de bruggen lopende Moffen Para’s te schieten. Geen munitie verspilling was hun leus, ze legden even hun shagje weg, een schot, en er was weer een Mofje minder.
Toen kropen de Moffen in de pas nieuwe "Statendam" het nieuwste passagiersschip. Ze dachten waarschijnlijk, daar zullen die zuinige Hollanders niet op schieten, maar de torpedojager, ik weet helaas zijn naam niet meer, jaste dat schip binnen tien minuten in de fik. De torpedojager was al aan het varen, maar kon alleen maar de Waterweg af. De Moffen hebben hem daar met Stuka's (duikbommenwerpers) de volgende dag beschoten.
(De Motortorpedoboot Hr. Ms. TM 51 (1939-1941), die, tezamen met Hr. Ms. Z 5, de Duitse troepen op de Willemsbrug te Rotterdam onder vuur nam. De Statendam is niet door een torpedojager in brand geschoten.)
Aan de Grebbeberg (van Wever) kregen de Moffen net zo min kans. De ouwe stukken veldartillerie schoten zo zuiver dat de Moffen later de geheime richtmiddelen eisten, welke er niet waren. Het meest hebben ze te lijden gehad in Kornwerderzand, dat was een nieuwe kazemat net efkes op de afsluitdijk. Deze had via de telefoon verbinding met den Helder en deze weer met een lichte kruiser welke ergens op de Waddenzee lag. Ze gaven precies door waar de Moffen zaten en regelden zo het vuur van het geschut van dat schip. Eerst veel later kregen de Moffen door wie hen zo gericht op hun donder kon schieten. Ieder keer als de Moffen aanvielen over dat open dijk gedeelte, werden ze door de mitrailleurs weggemaaid. Als ze geschut trachten op te stellen, was het voor dat het was opgesteld door de kanonnen van dat oorlogsschip buiten gevecht gesteld.
En intussen hielden ze overal stand, vooral in Rotterdam, waren de Moffen wild, dat stuka's nog hun hoog geroemde Parachutisten binnen konden komen.
Intussen was de Mof al de eerste dag over de Maas, er was daar praktisch niemand, te weinig troepen. De volgende dag kwam oom Bart binnen en riep de Moffen schieten met roet. Er sneuvelde nog menige verkenningspantserwagen van de Moffen, we hadden n.l. een zeer goed anti-tankkanon, made bij Philips.
Nog een stukje van de z.g. Gele Rijders wil ik je niet onthouden. Bij Gennip was een Pantsertrein over de door verraad gepikte brug gekomen. Bij Mill lag een batterij lang staal 8 (snelvuur kanon uit 1888), ze schoten met die stukken eerst die pantsertrein aan diggelen en later de Staf van de Moffen uit Mill. Dat laatst staaltje gebeurde door een stuk geschut, de jongens die het bedienden konden nog wegkomen, hun makkers waren gesneuveld.
Het zware geschut van Vlissingen was wel de meest volmaakte improvisatie die ooit heeft bestaan. Motortorpedoboten zijn zeer snel, en zouden door rechtstreeks vuur praktisch niet te treffen zijn geweest. Men maakte toen een methode voor indirect vuur. De vier zware stukken, welke nog met handkracht zijdelings, en omhoog moesten worden gericht, kregen een vaste richting. Precies zo veel links of rechts van een, in de Schelde liggend baken, als was uitgerekend door een van onze pientere artillerieofficieren. Goede meetinstrumenten, voor het bepalen van de snelheid, en afstand van schepen waren aanwezig. De Moffen waren zeer goed op de hoogte met wat daar was opgesteld. Op 11 mei kwamen een paar motortorpedoboten, drie stuks, ze voeren juist buiten het bereik van het lichte geschut, en zigzagden niet eens, zo waren ze ervan overtuigd, dat die oude Kruppstukken uit 1888 hen, door hun snelheid, toch niet konden raken. Er klonken drie schoten en er was niets over van twee, dan ook een rookwolk en een olievlek, de derde wiens hele voorschip verdwenen was, voer met een vaart onder water, een paar Mofje werden daarvan gered, ze keken dodelijk verschrikt, over dit geheime wapen van die Hollanders.
De mooiste mop kwam na de capitulatie van Zeeland. De Moffen die de forten moesten overnemen, en de kanonnen bekeken, lachten geringschattend, ze stonden nog te lachen, toen een hele hoge marine piet van hen aankwam, waarvoor ze hakken-klappend in de houding vlogen. Hij moest "sofort" de commandant hebben van die geheime wapens, welk zijn kostbare torpedomotorboten in de grond hadden geboord. Toen dan de commandant kwam, en met de stuksbemanning vertelde, dat die ouwe stukken het noodlot waren geweest van zijn TMB’s , geloofde hij het eerst niet, om te eindigen met Wunderbar, enz. De gehele stuksbemanning werd met achting behandeld. (Willy Vos).
Zo naderde dan het einde, de jongens in Rotterdam bleven zitten, Stuka's ten spijt. Elders was het al niet anders, het gehele leger had oorlogservaring en allen waren woest. Maar op de wegen werd overdag op hun jacht gemaakt door de Duitse vliegtuigen, als waren het konijnen. De luchtdoelartillerie was zeer modern, maar veel te weinig. Maar het kostte de Mof zo langzaam honderden vliegtuigen, meer dan hij waar dan ook tot dien had verloren. Hij gooide Rotterdam in de fik, en stelde het ultimatum "Overgeven, of ook Utrecht en Amsterdam komen er aan". Winkelman deed wat ieder verstandig generaal zou doen en capituleerde. Het doel van Adolf, om de Koningin en de regering te pikken, en dan in naam van deze, Nederlands Indië, is niet doorgegaan.
In het zuiden was het zoals ik schreef al veel vlugger afgelopen. De neef van moeder, They Camps, zat aan de kaas in een kazemat. De Moffen wisten meestal wel waar die dingen zaten, ook die waren wat schieten aangaat zeer goed, foto's van het schootsveld hingen boven de schietgaten en als de schutters deze instructies opvolgden, was het altijd prijs. They is in zijn kazemat blijven zitten schieten tot het laatste, tot ze hem via de achterdeur eruit haalden, een voltreffer had zijn mitrailleur geraakt. Maanden heeft hij thuis gelegen en later in het ziekenhuis, gelukkig is hij opgeknapt.
Theo Dirks lag als sergeant in Venlo aan de spoorlijn bij Kaldenkirchen, met een telefoonlijn naar achteren, naar de Kapt. Verstappen commandant van kazematten en brug in Venlo met 100 man. Op die ochtend van 10 mei 1940, kwam er een trein van de Moffen afzakken. Theo gaf het op tijd door naar achteren en hij zal wel een van de eerste krijgsgevangenen zijn geweest. Kapt. Verstappen liet die trein tot aan de zware stalen slagboom komen, en er liepen al Mofjes naar de brug toen hij op de knop drukte, weg brug, maar 's avonds waren de eerste Moffen er over.
De zeer doelmatige Peel-Raamstelling (welke later nog een rol zal spelen) was niet bezet. Afgesproken was dat die bezetting door de Fransen zou geschieden, maar die zijn nooit verder dan Breda gekomen.
Tweede Pinksterdag trokken de gelaarsde Übermenschen Eindhoven binnen. Moeder en ik zijn niet gaan kijken, maar gingen met het prachtige weer naar het vliegveld fietsen, dat helemaal in puin lag. Er was toen maar één hangar.
Moeder en ook ik hadden allebei door dat we een zware tijd tegemoet zouden gaan.
Ik had voordien te veel van Duitsland gezien, en ook gehoord
Maar evenals het overgrote deel van Nederland hadden we van de oorlog niets gezien, noch rechtstreeks of zijdelings verdriet of schade gehad. Hetgeen niet wegnam dat ik de Mofjes niet kon zien. We waren dan ook zeer verheugd toen der Hauptmann van het zaakje aan de overzijde ("De Ark") en niet bij ons, zijn intrek nam.
Ook bij Ome Bart kwamen we niet omdat daar regelmatig Mofjes over de vloer kwamen. Toen het gesprek daarop kwam, heb ik gezegd, wel als ze straks als gast komen, nou dan komt er met mijn goedvinden geen over de vloer. Na een paar weken begon de Bruine Vogelaar zijn liedje te spelen. Flink loon (ze drukten de guldens zelf of op hun last) goede behandeling enz. en wat later, moet werken waar wij dat zeggen.
Maar al die jongens die of in de oorlog hadden gezeten, of in Rotterdam, voelden al geen aap meer voor dat gefluit. Wij kregen er genoeg van, en smeerden hem naar Son in de bossen, overdag de zaak, en de moeder en Mary, Tin en Hanneke in Son. Maar in september was de oorlog niet afgelopen zoals we hoopten, we stonden pas aan het begin. Maar toen geloofden we al niet meer aan Moffrika, ook al wonnen ze op alle fronten.
De Nederlandse Unie
Zo kwam de winter van '40 -41, vroeger had ik nooit aan politiek gedaan, maar ik ging aansluiting zoeken. Er kwam een oproep voor het stichten van de Nederlandsche Unie [extra verhaal over Unie in Eindhoven]. Oh, wat herinner ik me die eerste meeting nog goed. Het was tegenover de Augustijnenkerk, op de binnenplaats van de sigarenfabriek. Het was er druk, de spreker zou net beginnen, een van het driemanschap. Toen begon het te regenen en alles nam de benen naar de overdekte fietsenstalling. Ik kan me nog herinneren dat ik woest werd, en lelijke woorden zei tegen Jan Damen, die bij me was. Als ze voor zo'n beetje regen de benen nemen, blijft er zeker voor de Moffen niemand staan.
Wij bleven staan, en alsof hun kinderachtige houding tot hen doordrong kwam ieder terug en luisterden we in de regen naar de "Nieuwe Tijd".
Toen na enige tijd de NSB als de alleenzaligmakende Führer partij werd naar voren gebracht, doekten ze naast alle andere partijen enz. ook de Unie op. Maar voordien was er zo nogal wat gebeurd. De NBS marcheerde door de straten, en trok dan zoveel mogelijk Unie-plakkaten af. Dit ging wel eens met knokken gepaard, zo b.v. op Schippershof.
Gussenhoven (Schippershof 23) had daar achter zijn raam een Unie biljet, en daar hingen nog meer biljetten. De NSB gelastte hem dat eraf te halen, hetgeen hij natuurlijk niet deed. Toen sloegen ze zijn ruiten in en gingen weg. Ik ging er naar toe met een nieuw biljet, en toen de Zwarthemden terugkwamen werd het knokken.
Ze schoten een Schippershof-man neer en de zonen hiervan sloegen twee NSB-ers met schoppen zo ongeveer de hersens in.
Alles wilden ze toen afmaken, maar gelukkig kon ik ze zo verstandig krijgen, dit uit te stellen tot de bevrijding welke nog 3 jaar op zich zou laten wachten, maar dat wisten we gelukkig niet. In ieder geval waren in de Unie de eerste contacten gelegd. Onze bedoeling, om de hele organisatie illegaal te maken, ging niet door omdat 99% al een hartverlamming kreeg als je er maar over durfde praten.
Terwijl de eerste blaadjes met nieuws zelfs door velen niet werden aanvaard. Ons eerste verzetswerk was het verder brengen van een Franse krijgsgevangene, welke in de Pulkenskerk zat. Piet Haagen, die toen voor ons foto's afdrukten in onze donkere kamer, belastte zich met de eerste onderduiker die woonde aan de Elisabethlaan.
Ik had zijn adres opgekregen van Piet Goede, op onze eerste samenkomst in het R.K. Binnenziekenhuis, dat was in de zomer van 1941. Als ik er nog aan denk hoe al de samenzweerders, zo echt geheimzinnig rond speurend voor ze het ziekenhuis binnen gingen, niet in de gaten liepen, snap ik nu nog niet. Later werd dat veel beter en maakten we zelfs een praatje met een Mof met een tas vol bonkaarten en persoonsbewijzen. Zo was in het begin, door alle lieden welke niets of weinig van de Ubermensen moesten hebben, vooral ook mensen die in de oorlog hadden gezeten die paar dagen, en of hiervan veel hadden geleden, een geest van verzet gerezen. Deze mensen vonden elkaar toch vroeg of laat, en hoe. In het begin toen de Moffen nog niet al te best gevestigd waren, hielden ze zich rustig, in de hoop, de Nederlanders welke niet direct tegen hen waren, met een zoet lijntje binnen te pikken. Er waren er wel, die omwille van de smeer de kandeleer likten, maar het overgrote deel moest nu eenmaal eten, en werk was dikwijls indirect voor de Moffen. Zelfs de Joden werden in het begin door de Moffen met rust gelaten, totdat ze precies wisten wat voor bezittingen de stakkers hadden, en de Moffen overal in waren geïnfiltreerd. Toen viel de klap. Buiten sporadisch uitgegeven illegale blaadjes en de Londense radio, was er weinig betrouwbaars. In Londen was men nog niet goed geïnformeerd wat hier voorviel, de blaadjes waren nog niet goed georganiseerd. Toen kreeg de Mof in de gaten dat de hooggeroemde NSB slechts als sukkels en landverraders werden beschouwd, viel die klap. Meldingsplicht voor officieren en even later de rest van het leger, dat naar huis was gestuurd, doch niet voor de Mof wilde werken. Bijna gelijktijdig werden de Joden gedeporteerd, waardoor de bekende dokwerkersstaking (februari 1941) was losgebarsten. Toen dan ook de represaille hierop het weer in krijgsgevangenschap brengen van het leger werd verordonneerd, barstte de bon. De boeren in het Noorden braken bruggetjes af en maaiden het koolzaad om dat ze voor de Mof moesten verbouwen. Spoorwegen werden gesaboteerd, en een knul uit Eindhoven trok b.v. enkele malen aan de noodrem. Jammer pakten ze hem op en werd hij met enige willekeurige anderen op het Philipsterrein, zoals onze vrienden dat noemden, standrechtelijk doodgeschoten. Met alle macht trachtten wij deze staking te doen verlopen, het kostte slechts nodeloos mensenlevens, hoewel de Moffen schrokken Wie nog Nie.
Oom Bère (broer van Jacques) slaat een Feldwebel.
Daags nadat de rust was weergekeerd, en het standrecht was opgeheven, kwam Ome Bère en tante Nelly tegen twaalven uit de stad. Het was een of andere door de weekse feestdag. Ze liepen rechts van de weg in de Willemstraat. Ter hoogte van de Gagelstraat, waar die oude fabriek staat was toen een heg en het trottoir was maar smal. Van Strijp kwam een Feldwebel met zijn Hollandse NSB bijzit. Hij was de chef van de Garage van de Etos in de Doelenstraat welke door de Moffen als revisiewerkplaats werd gebruikt. Die rotgriet stond toen al door heel Strijp bekend, het was een echt gemeen loeder, zowat 21 jaar Germaans blond en felle aanhangster. Ze stond toen al bovenaan de lijst van de rayonkapper, voor de slechte schaar.
Wat de reden precies is geweest weten we niet, maar Ome Bart bleef op het rechter trottoir lopen en die Edelgermaan met aanhang liep links en ging natuurlijk niet opzij. Het werd een knokpartij van jewelste. Die Mof was een amateur bokser, maar Bère gaf goed partij en schopte hem voor zijn donder: Onmiddellijk was er een hele oploop van mensen die tegen het Mofje een dreigende houding aannamen. Een NSB schoenmaker gilde uit zijn raam, "Schiet hem kapot", Mofje trok zijn pistool, later bleek dat het niet was geladen, maar dat wist Bère niet, en bracht hem op, naar de Ortskommandant. Tot overmaat van geluk voor Bart niet naar de S.D.
Op last van de Ortskommandant, stopten ze Bart in een cel op het politiebureau.
Ik wist al direct van dat voorval on ook dat hij op het politieburen zat, maar niet dat het Bartje was, dat hoorde ik pas de volgende morgen. Waarna ik aan het zoeken sloeg om wat voor hem te doen. Als niet anti-Duits bekend staand burger, trachtte ik contact te krijgen met Oberst Heinz, meteoroloog op het vliegveld Eindhoven, goed katholiek, geen partijman, en volgens informatie vriend van de Ortskommandant. Via de oude eigenaar van "Rono" een Mof van origine, niet erg betrouwbaar, informeerde ik waar Heinz zat. Heinz maakte wel eens een praatje met me in de zaak als hij "Biomalz" kocht.
Tegen mijn principes kwam Rono in ons huis, en zag natuurlijk de radio, welke we toen moesten inleveren (hetgeen ik moest doen). Ik hoorde van Rono dat Oberst Heinz in Venlo op het vliegveld zat en ik daarheen. Bij Jean Kleuskens vertelde ik het verhaal en leende een fiets, er was niets anders dan een oud kreng. Toen naar het vliegveld, de Fliegerhorst. Eerst naar de Leutherweg, langs de Hoofdwacht, toen onder geleide van een hele ouwe taaie Mof naar de Herungerweg waar hij in een fijne villa was geïnstalleerd. Ik sprak nogal duidelijke tegen hem en hij liep groen aan en verzocht me binnen te komen. Ik moest het hele verhaal vertellen, die rotgriet, de Feldwebel, reken maar dat ik een schoon verhaal ophing van een brave Duitsgezinde Bert, die gastvrij was voor De Weermacht, en een lellebel van een griet, die met iedereen overhoop lag. Nadat ik hem verteld had niet anti-Duits te zijn, geen familie te hebben in het leger, en hoog te hebben opgeven van Bart’s pro Duitse gezindheid, pakte hij zijn veldtelefoon, en belde de Ortskommandant, "der Kerl" zoals hij hem noemde en vertelde het verhaal. Ik kreeg nog een lekker glas wijn van hem, en vertrok huiswaarts. Voordat ik thuis was, was Ome Bére ook al thuis. Stom genoeg wilde of liever gezegd mocht hij niet onder duiken. Na een paar maanden, werd hij door de Feldgendarmerie opgehaald om in Utrecht voor het Kriegsgericht te verschijnen. Ik hoorde het pas toen hij al weg was, en ik het achterna. In de trein bedacht ik om indien hij met die Mof terugkwam, wat ik zou doen. Ik kocht een kaartje voor hen en ging voor het station op het terras zitten in afwachting van de komende dingen en mogelijkheden. Als het Mofje dat bij hem was kon worden afgeleid, zou ik met hem de benen nemen. Het ging nog gemakkelijker dan ik had verwacht, het Mofje was er niet bij. Helemaal alleen kwam Bert daar aanzetten, en ik haalde hem over meteen de benen te nemen en onder te duiken. Hij had twee jaar bajes gekregen van die Moffen. Toen we thuis waren heerste er nog wat, voordat Nelleke haar zegen gaf. Tante Miet ging erop uit om een persoonsbewijs te pakken te krijgen. Een jaar later was dat nog geen probleem, waar toen wel. In Amsterdam kreeg ze er een, dat kostte toen nog een duitje. En Bère vertrok voor de duur van de oorlog naar Limburg waar we hem nog wel eens bezochten bij Roermond, deels als koster deels als hulp in een boomgaard van Pierke.
De LO Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers
Vlak daarop kregen we in Eindhoven onze eerste grote klap. Piet Goede, thans in Zuid Afrika, werd met nog een medewerker gearresteerd door de SD en voor de duur van de oorlog naar een concentratiekamp gestuurd, waaruit hij in '45 levend, 70 pond zwaar terugkeerde. We leerden, maar dat waren zeer dure lessen.
Ad van der Holst (Ad) nam zijn werk over, en Piet Haagen (Tom) die ze ook al achter zijn vodden zaten, kwam bij ons als koerier, fotograaf, terwijl Dick Bolhuis (Dick), die bij Philips was ondergedoken en als zeer onmisbaar voor het bedrijf daar te boek stond, de vervalsingen verzorgde (FC.) Jan Damen, die in de voorgaande tijd buiten de circulatie was, hij had nl. bij een brandweeroefening door het omslaan van een auto zijn nek gebroken, hij liep tenminste met zijn nek in het gips.
John kwam ook weer in de running. Dr. Jan Kusters (Jan) was goed ingewijd in het Philipslab en stopte daar nuttige mensen voor ons weg, alleen medewerkers.
De L.O. Landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers, begon te draaien. Als goede vaderlander werden zelfs in code de gelden, welke later in de miljoen liepen, geadministreerd. (Ad).
Ome Gus (Gussenhoven) oudste lid van mijn club, verzorgde een stel lieden.
Wijnberg (Wein) verzorgde met de dominee christelijken, evenals Eb Wever (W.17) en Willy Vos. Bij Walhout (XX) was een onderduikadres. Kapelaan de Kroon (Het Sieraad) en Pater Laurentius (Bruno) snuffelden rond, op zoek naar lieden die om een of andere reden hulp nodig hadden om onder te duiken, of die geld of bonkaarten nodig hadden. Eens was het zo, dat ons een adres werd doorgegeven van wat later bleek een christelijke te zijn. We stuurden het Sieraad erop af. Hij hielp hen, maar gaf ons toch op ons donder, omdat die mensen raar hadden opgekeken. De organisatie liep perfect zoals alleen Nederlanders dat kunnen als ze flink in de narigheid zitten. Iedere 3 dagen telkens verschillend, leverden ze verzoeken in om bonkaarten, persoonsbewijzen duikadressen geld enz. We werkten dit af, b.v. persoonsbewijzen veranderen, bonnen halen via Tom, rechtstreeks bij het distributiekantoor en. Als Tom ze niet rondbracht, werden ze in de zaak gehaald.
Bonkaarten in fotomapjes
De Moffen van het vliegveld lieten bij ons hun films afdrukken, evenals andere die stonden netjes, als ze waren na gesnuffeld (als ze foto’s hadden gemaakt van in de soep gevallen toestellen, werden die afgedrukt) in de foto-bak. Die foto’s van in de soep gevallen toestellen werden doorgegeven, tot verheffing van het moreel, want in '41 en begin' 42 was dat hoognodig.
Op een keer stond een Grüne in de zaak toen Ome Gus, die toch nog al vlug praatte, zijn paperassen kwam halen. Die Grüne Polizei stond op te scheppen over alle Siegen van de Moffen. Er stonden nog wat meer mensen in de zaak. Ik gaf die Mof gelijk, en deed er nog een schepje op, dat de Moffen beslist zouden winnen. Onderwijl dat die Mof stond te gnuiven, gaf ik Ome Gus zijn fotomapje met vervalste persoonsbewijzen en bonkaarten. Die bleef nog even staan, maar een klant uit de Theresia liep weg en mompelde "Moffenvriend". Ome Gus en ik grinnikten, en praten nog eens gezellig met het Mofje.
Englandspiel
Intussen was het Englandspiel van Giskes begonnen, dat wisten we eerst begin 1943, tenminste dat het niet klopte. De juiste toedracht hoorden we pas na de oorlog.
Er was n.l. een groep van gedropte verzetslieden opgerold en de telegrafist was door Giskes gedwongen contact op te nemen met Londen. Hoewel hij de afgesproken fouten in zijn telegrammen maakten, werd het contact in Engeland als normaal beschouwd. Altijd werd van toen af doorgegeven wie en wat gedropt werd en die arme jongens vielen stuk voor stuk in handen van de Moffen, inclusief wapens voorraden enz. Dikwijls ook contactadressen welke dan natuurlijk door de Moffen werden opgeruimd. Zo langzaam word bekend, dat elk contact met van de overzijde gedropten, een enkele reis naar de SD en concentratiekampas. Het spel werd steeds gevaarlijker, daarbij kwam dat er steeds meer geallieerde piloten moesten worden doorgestuurd en verzorgd. Uit die tijd stamt mijn gezegde: "Als je voor held wil spelen, ga dan naar buiten en schop een Mof voor zijn donder"
Theo Dirks, "Sander" (1918)
Wij hebben alleen belang bij levende mensen die hun hersens gebruiken. We waren ook wel wat onvoorzichtig geworden, dikwijls was het in onze huiskamer je reinste vergadering, waarbij een waarde van wel 150 duizend gulden bij elkaar zat aan beloningen door de Moffen uitgeloofd voor aanwijzingen tot arrestatie.
(1) Theo Dirks was getrouwd met Jeanne van de Cruijs van de Schouwbroekseweg 65, Eindhoven.
Tom, Dick, Ad, Johnie en later Jan waren regelmatige bezoekers, we bespraken die oorlog en wat te doen om aan bonkaarten en persoonsbewijzen te komen.
Want ook dat werd steeds moeilijker, eensdeels doordat er steeds meer onderduikers kwamen, want de Duitse industrieën hadden veel van de geallieerde bommen te lijden, anderdeels werden alle posten van belang bij bevolking en distributie door Moffenvriendjes bezet. Omstreeks die tijd kwam ook Ome Theo (Sander) voor het eerst op bezoek. Indirect, van moe v.d. Cruijs, die als Belgische verzetsstrijdster '14-18 in de zaak haar hart grondig kon luchten, hoorden we dat Sander uit de bajes van Scheveningen, het z.g. "Oranjehotel" was vrijgelaten. Natuurlijk werd hij uitgenodigd, en moeder verzorgde of versierde altijd wel iets om te eten of te drinken. Voor een borrel maakten we zelf alcohol later, en Bossche Pot want zonder borrel is het slecht vechten, en nog slechter plannen maken. De eerste avond dat Sander kwam, heeft hij geloof ik geen tien woorden gezegd. Moeder werd er naar van, en die kon wel tegen en stootje. Maar we hielden vol, en hoorden dat hij een Jood had willen helpen in het begin van het jaar, het bonkaarten, en daarvoor de bak in was gegaan. Dat hij en passant ook afdrukken had laten maken van de kluis, hoorden we later pas.
Het heeft nog vele weken geduurd voordat Sander over zijn Oranjehotel-koorts heen was en een behoorlijk gesprek kon voeren. Je moet niet vergeten, alles wat daar in had gezeten, was voor de Moffen met zeven rode kruis getekend. En hij werd allen losgelaten omdat er te weinig ruimte was en men hem niets kon bewijzen, hoewel de Mof zich daar meestal niet veel van aantrok, waren ze soms toch wonderlijk met hun vrijlaten.
Het was over de helft van 1942, de Moffen zongen slechts een enkele keer hun schone lied "Den wir fahren gegen Engeland". Ze schaamden zich daar voor. Heel de Nederlandse jeugd, hetgeen ze natuurlijk van hun ouders hoorden, en deze weer door ons werden opgestookt. Heel die Nederlandse jeugd zong hun lied mee, maar dan met Nederlandse toevoegingen. Er kwam na het refrein Engeland drie maal een slag op de grote trom als hun muziek speelde, en als ze het alleen zongen drie stappen niets. De jeugd zong dan op die drie tromslagen, plons, plons, plons. Toen dat goed door het land was, en dat gebeurde meestal binnen een week, zongen de Moffen het gewoon niet meer. Het klonk dan nl. zo "den wir fahren gegen Engeland plons, plons, plons."
Eerst werd er alleen maar veelbetekenend naar hun laarzen gekeken, maar in die tijd, wist het kleinste jong al wat een rot Mof was. Heel Nederland gaf van de meest waanzinnige zaken de Mof de schuld, zelfs als het regende maakten we met een stalen gezicht hen voor de oorzaak uit. Nadat ze in Rusland eerst hadden gewonnen, stopte dat nu en ging het mis, we hadden een heerlijke nieuwe sport uitgevonden, NSB-ers opbellen en als ze dan de telefoon opnamen vragen
"He verdomme, waarom ben jij nog niet naar Rusland, waarom leef je nog en ben je niet gesneuveld". De opperhoofden van hen, natuurlijk het eerst, maar ook de mindere goden.
Stalingrad
Maar het meest gevaarlijke woord dat toen is gesproken, in diezelfde geest, was door van der Kruijs. Die was namelijk bij de spoorwegen in Eindhoven op het station. Het ging toen in Rusland in Stalingrad. Regelmatig kwamen er treinen met Moffensoldaten aan 's avonds. Op zekere avond was v.d. Kruijs weer aan zijn werk om de wielen van de wagons te controleren. Er stopte een Moffentrein, en een Mof stak zijn hoofd uit het raam en schreeuwde op hun bekende autoritaire toon, "Wo sind wir dann".
Doordat het stil was en verduisterd, was dan langs de hele trein te horen. Voordat v.d Kruijs zich realiseerde dat dit zijn kop kon kosten, gilde hij nog harder terug "Stalingrad". Enkele seconden was het doodstil zo vertelde hij later. Toen brak er een hels kabaal los, wie dat gezegd had. Hij behield zijn tegenwoordigheid van geest en ging gewoon door met zijn werk. Iedereen werd ondervraagd, maar niemand had erg in v.d. Kruijs hoewel hij een erge dienstklopper was als er iets aan een wagon mankeerde. Dan moest die wagon eruit, al duurde dat ook een uur. Hij kon de verantwoording niet dragen, zei hij. Teken maar hier dat je mij daarvan ontheft. Altijd kreeg hij dan zijn zin. En v.d. Kruijs had weer een goeie dag zoals hij dat noemde, de hele dienstregeling lag dan in de soep.
Sabotage bij Philips
Bij Philips was het ook moeilijker geworden, de sabotage van Piet Goede, die nog na zijn arrestatie doorwerkte, bestond hieruit, dat hij als hoofd van de afdeling de landingslampen welke in de vliegtuigvleugels werden geschroefd, juist binnen het raam van het technisch toelaatbare, de schroefdraad iets te klein liet maken. Die lampen trilden dan los en de schok bij de landing was meestal voldoende om ze uit te laten gaan. Heel wat toestellen van Der Hermann Göring gingen daardoor verloren.
Daar onze club overal kon doordringen met haar mensen, wisten we omdat we het zelf hadden doorgegeven via Zwitserland, dat er wat stond te gebeuren. De sabotage was steeds riskanter geworden, en al mikte dan ook jonge lieden kostbare glasbuizen van de vierde verdieping door de lichtkoker, zo’n ongein kon je niet elke dag maken, want dan was de hele afdeling ongelukkig.
Zo kwam dan St. Nicolaas 1942.
Ome Nick en tante Doesje waren over, en pater Laurentius was op visite, daar kwamen ze aanstuiven, laag over de huizen heen.
De hele kluit de gang in en op de grond, even daarna gingen Ome Nick en ik naar boven kijken. Op de kamer van Huib, konden we het prachtig zien, weer kwam er laag tussen het Drentse dorp en ons in een escadrille, hun mitrailleurs spoten vuur.
Met onze koppen net boven de rand keken we grinnikend toe, spijtig en bijna huilend toen een van de toestellen schijnbaar geraakt werd, en na het dak van de Moffen- kroeg de Eeuwige Lamp te hebben geraakt, in de vierde verdieping van het opslaggebouw van Philips vloog.
Van gem. brandweerman Johnie hoorden we uit de eerst hand, hoe het was verlopen. Het apparatengebouw was praktisch in puin, een schitterend staaltje van precisie bombardement. Natuurlijk waren er bommen elders gevallen, veel zelfs, doch bij het aantal vergeleken weinig. In het begin was het niet tot de mensen doorgedrongen, dat ook geallieerde bommen doden en verminken als ze raken. Men beschuldigde hen ook niet, en de Moffenpropaganda werd met een ijzig zwijgen beantwoord. De Heer vergeve ons, dat wij de Moffenpropaganda toen overnamen. Wij beschuldigden de Duitse afweergeschut bemanningen, die toch als goede soldaten schoten, dat ze met de broek vol naar beneden renden en/of sprongen. Dat ze de Demer maar hadden laten branden uit propaganda oogpunt, terwijl het in hoofdzaak kwam, doordat de gasleidingen niet gesloten werden. De verbittering werd sterker. Intussen waren wij, op zoek naar de neergeschoten jongens, we pikten van de gesneuvelden nog een en ander uit de fabriek, ze waren direct gedood. We hebben toen ook nog een hele tijd rond Best naar een bemanning van een ander toestel gezocht, maar het werd zo link, je mocht niet meer in de buurt komen zonder reden. Nou reden hadden we wel, maar daarvoor geen papieren. Het werd echter zo, dat indien er piloten neergeschoten werden, ze praktisch overal werden geholpen. Of dat nu bij de grote linnenfabrikant in Waalre was, of bij die loswerker, wiens vrouw voor de tweede keer moest bevallen, en ons verzocht die jongen weg te komen halen daar ze maar een kamer beschikbaar hadden. Alles kon, er waren steeds minder mensen die angst hadden, en steeds meer mensen die daadwerkelijk hielpen. Het werd bijna ongelooflijk, ook dat wij zo brutaal als de beul werden.
Verzet
Toen werden de voorbereidingen getroffen voor ons eerste daadwerkelijke verzet. Sander, die in Hoogeloon inmiddels was ondergedoken, door een te grote belangstelling van SD chef Weber, had daar verschillende flesjes fosfor op de kop getikt. Limonade flesjes gevuld met fosfor in vloeibare vorm welke bij het in aanraking komen met de lucht ontbrandde, en praktisch niet te blussen was. Die flesjes werden of door in nood verkerende vliegers afgegooid, of ook wel eens zomaar om te fikken. Een deskundige kennis van Dick, zou met Dick en Tom van de partij zijn om de keet van het Bevolkingsregister van Eindhoven in de fik te steken. Als goede strategen, verkenden we de nl. de zaak, waar we ongeveer een week voor nodig hadden.
Ik stak mijn licht ook eens op binnen bij v.d. Laar. Daar de Mofjes de zaak niet zo erg meer vertrouwden, er werd al meer sabotage gepleegd, waren de NSB agenten van Schalkhaaropleiding erg actief met patrouilleren.
Sander moest nog die flesje naar Eindhoven brengen bij wijze van proef. Dat wij zo fel waren om het bevolkingsregister te pikken, kwam omdat de Moffen van de bevolkingsregisters gebruik gingen maken om van alles te weten te komen over iedereen, om aan de hand daarvan mensen naar Moffrika te sturen.
Later in 1944 toen onze organisatie overal was geïnfiltreerd, verdonkermaanden of vervalsten we de kaarten gewoon. Maar in begin 1943 waren we op zoiets aangewezen. Zeker drie weken werd deze zaak besproken, evenals trouwens alle sabotagedaden, daar de consequenties die eraan vastzaten, het neerschieten van willekeurige vooraanstaande burgers, dit risico moest opwegen tegen mogelijk voordeel. Inmiddels had Sander bij het overbrengen een heel avontuur.
De economisch Recherche, meestal bestaand uit luie NSB-ers, stond overal van tijd tot tijd op post en lette vooral op melk. Sander trapte op zijn fiets van Hoogeloon naar Eindhoven met twee flesjes fosfor in zijn fietstas. Hij vond het toch een weinig riskant om ze in zijn zakken te steken. Om de doppen van de flessen had hij wat zilverpapier gedaan en ze netjes verpakt, oppervlakkig gezien waren het flesjes melk. Vlak voor Oerle werd hij aangehouden, uitpakken, toen die vent zijn flesjes uitpakte, kreeg hij flink de schrik te pakken. Die etterhoofden, de slechten, hadden de gewoonte om de melkflessen kapot te gooien of leeg te gieten. Hij nam zelf ook een flesje in de hand, met de bedoeling zoals hij bij thuiskomst zei, het die vent vlak voor zijn poten te gooien. Waar de jeremiades die hij, niet gelogen, over zijn arme baby afstak (Marie Louis) vermurwden die vent, en hij mocht doorrijden. De flesjes kwamen bij ons aan, en werden zoals alle andere ongerechtigheden opgeborgen in of juister op het konijnenhok. Er kwam via Dick nog een grotere ongeveer literfles fosfor bij, hiermee zou dat houten gebouw stellig tot de grond toe afbranden. Alles was feitelijk doodeenvoudig, de bevolkingsregisters waren ondergebracht in en vertrek aan de straatzijde, grote ramen zonder gaas ervoor, ze konden nadat de fietsen onder toezicht een eindje uit de buurt waren geplaatst makkelijk worden binnen gekeild.
Ik was er niet gerust op dat de flessen op dat hout zouden stuk vallen en adviseerde aan de grote fles een stuk ijzer te binden. De tijd was bepaald tussen licht en donker. Tom, Dick en Peter hadden verzocht dat varkentje te wassen. Er kwam luchtalarm, en toen dachten ze de kans te hebben als mo alle drie de flesjes werden binnen gegooid. Maar er brak er maar een. Schalkjes (agenten onder Duits toezicht opgeleid) waren bij de vleet tijdens het luchtalarm in dat houten gemeentehuis. Ze sleepten met brandslangen, zwoegden zich wel zeven apen. Geen fik, maar grote heisa, zelfs het opperhoofd van de SD Weber kwam op het toneel. Joods Communistische elementen, zo heette het, hadden sabotage gepleegd tegen het Groot Duitse rijk. Maar o wonder hoe goed en onnaspeurlijk waren de wegen van het verzet. Binnen een week hadden we de twee niet gesprongen flesjes fosfor terug, voor later gebruik weer netjes opgeborgen in Tante Mietje’s konijnenhok, buiten bereik van je nieuwsgierige zusters.
Maar er zat dik gaas voor de ramen van het bevolkingsregisters, en Weber was wild.
In een topvergadering, werd besloten daar Eindhoven rustig oord was, uitsluitend na overleg sabotage te plegen, en geen gekke en nodeloze grappen te maken.
Het ging goed, en de verzorging van onderduikers had voorlopig voorrang, en er moest geen nodeloos risico gelopen worden.
Tom die gezocht werd, om het stomme feit dat hij onderduiker was en een keer in de Chicago bioscoop tijdens overwinningsfeesten van de Mof de zaak met een stel gelijkgezinde jongelui overhoop had gehaald, liep bijna tegen de lamp. Hij was even naar zijn moeder thuis geweest in de stad, een Nederlandse SD-er kreeg hem in de gaten, en hij vluchtte de Gemeentewerf op waar nu het stadhuis staat. Trok zijn witte jas uit en dook door de opgestapelde rioolbuizen en tussen de kiezelhopen weer de stad in. De SD-er knalde nog een paar keer op hem, maar de afstand was te groot.
Zo naderde De Grote Zomer van 1944, zoals de titel luidde van een sterk verhaal dat de "LINIE" hierover schreef is de jaren ’50.
Alvorens hierover verder te gaan is het zaak eerst de stand op te maken van de toestand.
Zoals je reeds hiervoor hebt gelezen, waren de Joden onze Sammie's en Mosies en Saartjes uit Amsterdam verdwenen en hiermee de gein, de geestig sjacherende straathandel, onze moppentappers, marktkooplieden, in een woord, dat wat de extra noot gaf aan Mokum aan dat Amsterdam, wat jullie niet hebben gekend.
Was bij het uitbreken van de oorlog het Nederlandse volk al niet oorlogs-klaar, voor onze Joodse landgenoten gold dit nog sterker, immers zij waren slechts geïnteresseerd in Kunst en Handel, en slechts de dienstplichtigen hadden een flauw idee en dan nog meestal aan de geestige, grappige kant, van Landsverdediging.
Een deel van ons beroepskader van het Legerofficieren en ook onderofficieren, hadden zich in een illegale organisatie verenigd de O.D. Orde Dienst, in hoofdzaak bedoeld om na de oorlog op de treden als handhavers van de Orde, hetwelk natuurlijk ook tot andere zaken werd uitgebreid, zoals militaire spionage. Zij kregen de eerste en zwaarste klappen, immers zij hadden de intensiefste contacten met Londen. In hun rangen vielen door het "Englandspiel" van Giskes enz. veel en militair gezien de moeilijkst te missen landgenoten, maar ook anderen werden van dit, op ondeskundigheid berustende drama het slachtoffer. Mochten onze Joodse landgenoten, geleid door hun vredelievende bestaan, enkele uitzonderingen daargelaten, volgzaam naar Westerbork gaan, zich niet bewust wat hen wachtte.
Het brute optreden tegen hen, was een van de hoofdoorzaken van de ommekeer van het Nederlandse Volk als geheel. Zij waren landgenoten, hadden ook echte liefde, echt geluk, en echte kinderen net als jullie waren. Dat was de laatste keer dat je moeder en ik echt huilden, omdat we zo weinig konden doen voor zo velen.
Aan gevaar, en de beloning voor ons werk, de dood, waren we allen reeds mee vertrouwd. Onze grootste handicap was juist, dat zo weinig joden nog tijdig konden onderduiken. Toen de val in Amsterdam dichtsloeg konden ze er niet meer uit dan naar de vernietigingskampen, zoals we toen wel vaag vermoeden doch pas na de oorlog zekerheid van kregen.
Maar na 1942 wordt de ons verleende morele, financiële in daadwerkelijke steun steeds groter en beter georganiseerd. honderden, misschien wel duizenden groepen, kwamen bij elkaar, zonder secretaris, penningmeester of voorzitter. Het wonder van Nederland. Doch de meesten deden ook iets, de daad was hoofdzaak. Niets dan daden telde, of dit nu een brief van de Universiteiten was, of de Bisschop, van de Synode der Christelijke kerken of verzet van leraren in scholen, kunstenaars, of de haven-arbeiders. Wij vonden dit alles heerlijk en we verspreidden illegale blaadjes van elke richting, want we waren allen een.
Na de bevrijding konden we wel ingewikkelde partijen stichten, met nog ingewikkelder belastingen. Nu was het zaak om de vrijheid te herwinnen, de Nederlandse vrijheid. Waarin ieder zich zelf kon en mocht zijn, met het respect van zijn medeburgers, hoe raar ook zijn idee mocht zijn. Nu stond op elk blaadje, zelfs op een woord, niet op de juiste plaats gesproken, straf, ons werk was in het gunstigste geval concentratiekamp.
Hoewel wij goed beseften, dat ook jullie kinderen door ons werk gevaar liepen, was het juist voor jullie, om je de ellende die bij het blijven van de dictatuur er voor jullie zou zijn te besparen, dat we doorgingen.
Zoals immer bij verzet, en werkelijke strijd, waren het de vrouwen en moeders, en vooral jouw moeder Francie, die ook de lasten nog kreeg van ons dagelijks eten.
Zeker we hadden een iets gunstiger positie dan zovelen anderen, wat ons eten aangaat. Ik haalde iedere ochtend voor jullie verse melk, hetgeen oogluikend door onze politie werd toegestaan. Later hadden we voor onze jongens die in huis waren of kwamen bonkaarten, maar niet royaal. Ook al hadden we er soms duizenden in huis. Het kwam eenvoudig niet bij ons op, hiervan misbruik te maken. Ook zwarte pieten, zeer gemakkelijk voor ons, was zonder meer uitgesloten, al was er ook de mogelijkheid toen tienduizenden te verdienen, ik heb er geen spijt van gehad, het na te laten.
Onze groep, in de Eindhovense LO was zo langzaam steeds verder gegaan.
In tegenstelling met militaire groepen, die nog vast zaten aan ouderwetse ideeën, waren wij op weg naar regelrecht gewapend verzet en sabotage. Maar angstvallig vermeden we ons te laten opzoeken, contact namen we alleen dan, wanneer duidelijk vaststond, dat het eerlijke Nederlanders waren.
Eind 1943, begin 1944, was via de organisatie de LO die foto's verspreidde van onvaderlandse elementen, en klein deel doorgesijpeld van het Englandspiel.
Er was n.l. een drietal jongens uit Haaren ontsnapt, uit Engeland gedropten, welke op de hoogte waren van het spelletje dat de Moffen via de z.g. "Englandspiel" zenders speelden. Dit deed ons nog meer op onze hoede zijn, ook voor z.g. uit Engeland overgekomen lieden. Dit maakte natuurlijk alles veel ingewikkelder, er bestond wel goed betrouwbaar contact met de overzijde, zoals wij dat noemden, maar het duurde meestal zo lang.
Verzetsgroep (in Eindhoven)
We waren met een aardig stelletje, ik zal beginnen met Jan van Zeeland (Roelf Looij), hij kwam uit Nijmegen, en was aan het begin van de oorlog marechaussee dus politieman. Eind 1943 nam hij in Zeeland de benen, omdat hij het niet meer uit kon houden, en pikte gelijk het hele distributiekantoor inclusief zijn wapens mee. Natuurlijk kwam hij in de SS bijbel, dat was het boek waarin alle gezochte Nederlanders werden gesignaleerd.
Dan Tom, die vanaf het begin bij ons, eerst als hulp in de donkere kamer, later tot zijn arrestatie koerier van mij en van de club.
Dan Johnie (Jan Damen) hij vertegenwoordigde mij in de plaatselijke LO.
Dick (D. Bolhuis) zijn broer werd als drukker van illegale en anti Duitse lectuur naar een concentratiekamp verbannen. Hij zelf was ondergedoken bij Philips en richtte de F.C. op.
Sander (Th. Dirks) had al reeds de benen naar Hoogeloon en zat daar ondergedoken met Jeanne, zijn vrouw. Was steeds met ons in contact, maar kwam zelden op een afspraak.
Verder nog Gus (Gussenhoven) en een tiental anderen.
Niet te vergeten Wim (W. Kelder) en zijn even felle vrouw (Greet).
Ad (v.d. Holst) kwam, voordat hij was ondergedoken veel aanlopen en op jullie kistbank met sprookjes omkleed, werden de boze plannen gesmeed.
Onze nooit versagende humor hielp ons veel en goed. Voor de rest vertrouwden we op God, onszelf en ook een beetje op de geallieerden.
Het werd te gortig, er waren in begin 1944 soms hele raadsvergaderingen waarbij soms wel tien fietsen voor de deur stonden. We reorganiseerden een beetje maar erg veel konden we er niet aan doen. De buit van Jan was hele steun voor ons, daarin zaten diverse special, toewijzingen, voor kleding, fietsbanden enz. stempels was geen enkel bezwaar, als ze niet konden worden gegapt, georganiseerd noemden we dat, lieten we ze maken, ze waren eerder klaar dan de officiële stempels, en meestal beter van kwaliteit, daar de toewijzingen die de stempelmakers kregen voor z.g. officiële stempels voor die van ons werden gebruikt, en voor hun stempels, surrogaat.
Door de toewijzing-formulieren welke Jan van Zeeland had meegebracht beschikten we ook over rijwielbanden, en konden we kleding op de kop tikken voor franco terug te sturen afgeschoten piloten. Hoewel het meestal verstandiger was, deze jonge lieden gedragen kleding te geven, want nieuwe liep te veel in de gaten.
Was meestal alleen in gebruik bij Zwarte Pieten en volgelingen van Adolf.
Maar ook ondervonden wij problemen en om aan voldoende bonkaarten te komen, moest zo langzaam worden overgegaan tot het voor een heel kwartaal gappen van bonkaarten en alles dat daarbij behoorde. Daarbij kwam dat wij, indien we gepakt werden niet veel meer consideratie zouden ondervinden of we nu wel of niet gewapend waren. Toch was het steeds zo, dat alleen dan wapens gedragen werden als dit nodig, verantwoord, en of zoals bij een overval, onontbeerlijk was.
Je hebt misschien wel eens dat oude door roest ingevreten FN pistool 9 mm van me gezien, ik had dit op de kop getikt in de Leenderhei, reed vrij vlug na de bezetting. Het had daar enige maanden gelegen, met een twintigtal patronen en twee houders. Natuurlijk had ik het goed schoongemaakt en stiekem opgeborgen. Als je zoiets in je bezit had, was het zaak er een klein beetje voorzichtig mee om te springen, want daar ging je voor naar het kamp. Op bezit van wapens, verbergen van Joden, overbrengen van piloten stond de doodstraf.
Geweer voor Frits
Voor verzetssabotage tegen de tijd van de bevrijding, begonnen we ijverig naar wapens te speuren, waarvan de aankomst van het eerste geweer bestemd voor Ad Hoynck van Papendrecht ("Frits") beslist aan de vergetelheid moet worden ontrukt.
Eb (W19) had na lang speuren een geweer ontdekt. Het was ingepakt, en had half Nederland al rondgereisd.
Op een donkere avond in het begin van 1944 kwam Eb ermee aanzetten. Het was een in welkarton gepakt geval van ongeveer 1.50 lang. Vol gespannen verwachting werd het uitgepakt, vel na vel karton ging eraf, de verwachtingen waren vanaf een infanteriegeweer, tot een mitrailleur. Eindelijk was er dan het karton af, het laatste velletje krant dat er nog omheen zat vloog eraf, en daar kwam een pracht van een antieke voorlader zo uit de tijd van Napoleon, compleet met haan en slaghoedje, te voorschijn, eerst moest Eb een beetje bijkomen van zijn woede, dat hij dat verrekte ding zover had moeten slepen met zoveel schrik dat de Moffen hem zouden pakken. Toen echter stemde hij met ons geweldig gegrinnik en gelach in. Nog altijd als we over een geweer praten, met Frits en Eb, is Frits net zo verbouwereerd als toen, en Eb wordt eerst kwaad voordat hij kan lachen. We zetten het geval weer netjes ingepakt in de zaak tot er verder vervoer was een paar dagen later.
Geweer voor Jan Borghouts (Peter Zuid)
Het andere geweer dat hier aankwam, was een Duitse karabijn, gegapt ergens en naar ons gebracht. Frits moest het versturen, maar wist niet hoe. Het moest naar Jan Borghouts in Driebergen bij Utrecht. We pakten het netjes in, in karton en verzonden het over de post inclusief de patronen. Later bleek, dat de loop door het karton was heengegaan, zo in Driebergen aangekomen was. Gelukkig was de postmeester daar een fidele vent en kreeg Peter zijn karabijn, echter met de nodige doodschrik, zoals je wel kunt denken.
Pistolen van Dick
Vrij kort voordat we de mislukte overval op Eersel pleegden, kwam op een avond Dick Bolhuis met zijn meisje aan. Dick kwam in de huiskamer, en vroeg moeder even mee te gaan om de pistolen van zijn meisje over te nemen. Tom, die dit hoorde, vloog op en weg, zei, die zal ik wel even in ontvangst nemen. Even daarna kwam hij weer binnen niet alleen met een vuurrood hoofd, doch zelfs zijn oren waren rood, zo schaamde hij zich.
Je moeder was intussen door Dick op de hoogte gebracht wat er aan de hand was, en ging naar het kantoortje. Tom mopperde tegen Dick dat hij wel wat had mogen zeggen, en Dick grinnikte terug, je was veel te gehaast om te luisteren. Als je had gewacht was alles je duidelijk geworden. Wat was er nu aan de hand . Dick had via zijn relaties in het Noorden, hij kwam uit Ermelo op de Veluwe, twee pistolen op de kop kunnen tikken natuurlijk met munitie. Een uitstekende F.N. ongebruikt en een oud model Colt 12 mm. Beiden nogal grote dingen, nu niet direct geschikt om mee in je tas of zakken te lopen. Zeker niet door de steeds strenger wordende controle van de NSB Landwacht op de stations.
Het meisje van Dick, een grote door de wol geverfde koerierster, die al meer zaken bij de hand had gehad, maar toch ook nog geen vervoer van pistolen zou een handje mee helpen. Ze had die twee pistolen aan de binnenkant van haar dijen bevestigd. Door de controle in Utrecht ging alles goed, tenminste alleen die pistolen waren lastig met lopen. In de trein kon ze niet gaan zitten door die dingen, ook niet toen een aardige Mof opstond en haar zijn plaats aanbood. Op het station in Eindhoven hadden ze ook een moeilijkheden, maar toen ze tot ons waren gelopen het was toen nog licht, waren haar dijen door geschuurd. De christelijk Dick wendde zich toen maar tot de moeder als hulp in nood. Haar schaafwonden werden snel verzorgd, en onder het genot van een glaasje werd Tom die haar bezig zag in haar broekje, flink in de maling genomen.
Zo kwamen we dan aan de mislukte overval op Eersel.
Tom, Eb, Janus, Dick, Wim, en Sander waren van de partij. Alles was in de puntjes verzorgd de juiste tijd in verband met het zich in de buurt van het gemeentehuis ophouden, (omstreeks dien tijd vertrok er vandaar een bus) de paperassen die ze nodig moesten mee pikken waren gereed gezet door een gemeenteambtenaar, die meteen zou onderduiken. Niemand was op dat moment op het gemeentehuis, behalve een politieman waarvan niet vast stond of hij nu fout of goed was. De meest gevaarlijke mensen die er toen waren. Was je te goed, dan waren ze misschien fout, en schoot je ze overhoop, dan bleken het soms nog goede vaderlanders te zijn.
Hij behoorde tot het eigengereide type, dat zich niet liet benaderen.
0-0-0
Tot zover de tekst van Jacques Hermans voor zijn kinderen.
Lees verder op : https://www.eindhoven4044.nl/4/JacquesHermans.html of P.A.N. startpagina
Delen van verhaal staan ook in:
https://www.eindhoven4044.nl/4/Herinneringen_van_stafleden_aan_de_P.A.N.pdf