De P.A.N. in Zeelst , Wintelre en Veldhoven
VOORAF
Het verzet en de binnenlandse strijdkrachten in Veldhoven bij de bevrijding september 1944
Het is verheugend, dat naar aanleiding van mijn publicatie over de gebeurtenissen tijdens de bevrijdingsdagen rond 18 september 1944 te Veldhoven, een reactie werd gegeven. (Publikatie: Veldhoven 50 jaar vrij, 18 september 1944/1994; uitgave: Stichting Historisch Erfgoed Veldhoven, deel 6 in de reeks Cultuurhistorische Verkenningen in de gemeente Veldhoven.) Vooral over het georganiseerd verzet, speciaal over de rol van de lokale groepen van de Partisanen-Actie Nederland (PAN), is weinig opgeschreven en bewaard gebleven. Des te verheugender is de beschrijving die ik ontving van een voormalig lid van deze verzetsgroep. De heer A.J. Pekelharing was tweede commandant van de afdeling Zeelst van de PAN Veldhoven. Hij heeft onlangs zijn herinneringen in de vorm van dagboeknotities opgeschreven. Na overleg gaf de heer Pekelharing alle medewerking aan het doen publiceren van zijn herinneringen in tijdschrift CAMPINIA. Het gedeelte dat interessant is voor Veldhoven, wordt, in twee afleveringen integraal gepubliceerd.
Jacq. Bijnen, Stichting Historisch Erfgoed Veldhoven.
Onderstaand verhaal geschreven door door prof.ir. A.J.Pekelharing
Meer over Zeelst info: https://www.zeelstschrijftgeschiedenis.nl/
Op dit pleintje was ook het winkeltje van Janet Bazelmans, de vrouw van de bakker, waar de vrouwen 's morgens het nieuws bespraken en het café Scheepers, waar 's avonds en in het weekend de mannen hetzelfde deden.
Ten Dijck was Limburger, in 1940 reserve-officier van de infanterie. Ik was in 1940 als aanstaand ingenieur (dus nog student in Delft) gemobiliseerd bij de speciale dienst van de artillerie en tewerk gesteld in een fabriek van Philips in Dordrecht, waar pantserafweergeschut gemaakt werd. In de meidagen nam ik actief deel aan de oorlog en werd te velde tot reserve-2e luitenant benoemd door de garnizoenscommandant van het afgesneden Dordrecht; mijn actieve rol eindigde toen Dordrecht door ons werd ontruimd in de nacht van 13 op 14 mei. In juni kwam ik terug in Delft en sloot mij aan bij de Ordedienst (O.D.), een verzetsgroep, die in Zuid-Holland echter in 1941 werd opgerold. Daarbij wist ik, praktisch als enige te ontsnappen; ik dook onder bij Philips in Eindhoven. In Zeelst vonden mijn vrouw en ik een paar kamers bij het echtpaar Brouwer op de Kruisstraat. De Kruisstraat verbond Zeelst met Eindhoven en was slordig bebouwd met oude, kleine boerderijtjes, afgewisseld met vrij nieuwe vrijstaande of in kleine rijtjes gebouwde eengezinswoningen. Deze bebouwing werd afgewisseld met akkers. Naast ons woonde de vroegere veldwachter De Jong, toen bij de rijkspolitie. Hoewel hij in Zeelst een vreemdeling was en bleef, kende hij toch veel mensen en was een goede vraagbaak. Ik geloof, dat hij omstreeks 18 september werd geschorst of overgeplaatst - ik heb hem niet meer teruggezien.
Vrijdag 15 september
Op vrijdag 15 september besprak ik de militaire situatie met Ten Dijck. Als we de Duitse en Engelse radioberichten naast elkaar legden, dachten we dat de geallieerden na een ongelooflijk snelle opmars door België, nu rust hielden voor het Kempens Kanaal (Schelde-Maaskanaal), vlak ten zuiden van de Nederlandse grens.
Vermoedelijk hadden ze één of enkele bruggen en bruggenhoofden, waarschijnlijk ook een bij Neerpelt in de weg van Hechtel naar Valkenswaard en Eindhoven. We besloten, dat ik de volgende dag zou proberen contact met de Engelsen in dat bruggenhoofd te krijgen om hen te informeren over de situatie en te vragen wat wij konden doen. Omdat ik die buurt niet kende, vroeg ik De Jong om een goede gids te noemen. Hij raadde mij aan om de kapper uit Veldhoven, Wim van Gerven, te vragen: " .......... dat is de beste smokkelaar van die streek geweest; ik heb menige nacht met hem in de hei gelegen, maar ik heb hem nooit op heterdaad kunnen betrappen", zo zei hij een beetje spijtig. Wim was direct bereid om mee te gaan; later bleek, dat hij ook bij de P.A.N was.
Zaterdag 16 september
Op zaterdag 16 september fietsten we via Luyksgestel naar de grens en stalden onze fietsen ergens. Toen ging het van boerderij tot boerderij verder. Van Gerven hing een verhaal op, dat ik uit Amsterdam kwam en op zoek was naar tabak. Al gauw spraken we boeren die de vorige dag, ongehinderd door Duitsers, bij de Engelsen waren geweest; ze rookten Engelse sigaretten en hadden chocolade meegebracht. Als de Engelsen nog op dezelfde plek zaten, moesten wij nog ongeveer 700 meter zandweg volgen, die tussen de akkers door liep. Wij op weg, over een minuut of tien moesten we de eerste Engelsen ontmoeten. Op dat moment echter fietsten tientallen Duitsers ons achterop, sloten even verder de weg af en begonnen zich in te graven. Ze stuurden ons onverbiddelijk terug. Op de weg terug kwamen nog meer Duitsers ons tegemoet. Links en rechts van ons gebeurde hetzelfde. In de buurt van Luyksgestel wemelde het van Duitsers en materieel. Met zorg wachtten wij een rustig moment af om ongezien onze fietsen tevoorschijn te halen. Spoorslags reden we daarop in noordelijke richting langs een grintweg, ik denk de weg Weebosch - Hapert. Op de helling naar boven lag rechts van ons een dicht bos, waarin we duidelijk Duitse commando's hoorden, die eindigden met "Feuer!". Daarop klonk een salvo van 3 of 4 zware schoten, waarna weer nieuwe commando's volgden. Terwijl wij ijlings verder reden, volgden meer salvo's van de batterij. Uit het tempo maakte ik op, dat het vrij zwaar geschut was; het laden kostte nogal wat tijd. Bovenop een heuvel stond rechts, in jong bos, een hoge brandtoren, die onbemand was. Toen we hijgend boven kwamen, hadden we een prachtig uitzicht in de vallende avond. We zagen de weg Neerpelt - Valkenswaard liggen, waarover enkele tanks en andere voertuigen zich van rechts naar links bewogen. Uit het bos, dat tussen ons en de weg lag, klonk telkens weer een salvo, gevolgd door inslagen bij de bewegende voertuigen.
Soms verdween een tank in een wolk van rook en stof, soms reed hij door, soms bleef hij staan. We verbaasden ons, dat er geen geallieerde artillerie in actie kwam of luchtaanvallen uitgevoerd werden tegen de batterij. Als het laatste zou gebeuren, zouden de twee waarnemers op de uitkijktoren wel eens tot hun doelen kunnen behoren; we klommen dus snel de trappen af en fietsten zo hard mogelijk verder, met een sombere kijk op het verloop van de strijd in de middag en avond van de 16e september. Later werd ons duidelijk, dat de Engelsen aan de vooravond van de grote uitbraak stiekem (tegen Montgomery's bevelen in) hun bruggenhoofd wat meer ruimte wilden geven, om ook wat meer materieel over de smalle brug te hebben, voordat de volgende dag omstreeks 12 uur de opmars richting Arnhem zou beginnen. Eerder mocht niet, om de Duitsers niet te alarmeren vóórdat de luchtlandingstroepen geland waren. De plaatselijke commandant kon natuurlijk geen steun vragen van artillerie of luchtmacht, omdat hij tegen de bevelen in handelde. Ons werd later duidelijk, dat we het grote zwakke punt van Montgomery's plan "Market Garden" hadden gezien, namelijk dat de 'corridor' naar Arnhem overal begon als één weg, waarover men in volle vaart voorwaarts moest stormen en die pas later verbreed zou worden. Daarbij ging hij uit van verkenningen, die lieten zien dat heel Brabant door de chaotische terugtocht van de Duitsers tot een bijna leeg gebied was geworden. Dat het 15e Duitse leger zich in geforceerde marsen vanuit West-België, Zeeuws-Vlaanderen en Beveland, via Tilburg naar de zuidgrens van Noord-Brabant begaf, gebeurde niet onopgemerkt (wij hadden de aankomst bij Luyksgestel ervaren), want ze kregen heel wat luchtaanvallen te verduren. Dit slechte nieuws drong niet tot Montgomery door, of hij wilde het niet horen. Ook niet dat de eb richting Heimat was vervangen door een vloed van nieuwe troepen uit Duitsland naar het westen. Tientallen treinen brachten hen naar Venlo en andere plaatsen, vanwaar ze verder reden op eigen kracht. Zonder door de Duitsers te zijn opgemerkt, kwamen Wim van Gerven en ik in Veldhoven en Zeelst terug. Ik meldde Ten Dijck hoe onze missie op het nippertje was mislukt en ging doodmoe naar bed.
Jim Frame en Joe Hooks
Alvorens mijn dagboek te vervolgen, moet ik eerst even iets vertellen over enkele personen, die daarin voorkomen en wat zich tussen hen afspeelde in juli en augustus 1945.
André Schats, zoon uit het grote gezin van de slagerij in het centrum van Veldhoven (het destijds kleine dorp Veldhoven!) was betrokken bij vele vormen van verzet en was altijd daar, waar iets gebeurde. In Veldhoven werd hij Dré genoemd. Hij fietste in juli toevallig net daar waar een bommenwerper in moeilijkheden raakte; hij zag twee van de bemanningsleden springen met hun parachute, landen en in een bosje verdwijnen. Hij ging er heen en floot "it's a long way to Tipperary". Twee Canadezen kwamen te voorschijn. André sprak geen woord Engels, behalve "Hallo!", maar wist hen met gebaren duidelijk te maken, dat ze onzichtbaar en stil moesten blijven en dat hij 's avonds terug zou komen.
Tot begin juni werden geallieerde vliegers altijd tijdelijk opgevangen en zo gauw mogelijk via België, Frankrijk en Spanje, naar Engeland teruggebracht. Deze hoogst riskante "pilotenlijn" (omdat in het begin op Engels verzoek de piloten voorrang kregen, wegens het tekort daaraan) was direct na de invasie op het continent geheel gedesorganiseerd. Aangezien de geallieerden in Normandië van 6 juni tot begin augustus min of meer opgesloten zaten, was in juli de kans groot, dat wie deze Canadezen opnam, er nog lang mee opgescheept zou zitten.
André ging naar mevrouw (Willy) ten Dijck in Zeelst en beloofde vlees te brengen voor de vier Ten Dijcken en de twee Canadezen, als zij ze opnam. Willy was een vrolijke, kleine, iets gezette, maar energieke, royale en moedige vrouw, in schrille tegenstelling tot haar lange, magere, ietwat zuur aandoende, zuinige man. Zij was met een natte vinger te lijmen voor dit avontuur, mits André haar hielp en zou zorgen, dat haar man, de twee kinderen en het dienstmeisje nooit zouden merken, dat zij op hun grote betimmerde vliering met vlizotrap, eigenlijk een grote zolder met één dakraampje, twee Canadezen verborg. André keek bedenkelijk: "de kinderen waren klein genoeg, het dienstmeisje dom genoeg om, om de tuin te leiden. Maar Jan was een probleem". Maar Willy was onverbiddelijk: "Jan raakt in paniek als er razzia's zijn; hij is toch al bang dat hij als reserve-officier opgepakt wordt. Nee, onder geen voorwaarde mag Jan het weten. Op zolder komt hij nooit". En zo werd besloten: 's avonds werd Jan op een boodschap uitgestuurd en de Canadezen verdwenen op zolder. Zij kregen opdracht zich doodstil te houden tot Willy ze de volgende ochtend kwam vertellen, dat Jan naar zijn werk was vertrokken. Aan mij vroeg ze een alarmzoemertje aan te leggen. Eénmaal zoemen betekende: doodstil zijn, er is bezoek; twee maal: maak je gereed voor evacuatie; drie maal: ga de trap af, ga naar het balkon aan de achterkant, stap op de muur, spring in de tuin, verdwijn door de achteruitgang in een hoog roggeveld en blijf daar liggen tot je gehaald wordt. De stap op de muur tussen twee ruimten was het enige moment, dat ze gezien zouden kunnen worden door de Duitse wacht op de kerktoren, die ca. 100 meter van het huis van Ten Dijck verwijderd was. Soms, en speciaal bij razzia's, stond daar een wacht op. Toen het bijna donker was werd alles één keer geoefend en het ging prachtig. Het alarm heeft maar één keer echt dienst gedaan, toen de Duitsers huis-aan-huis huiszoeking hielden.
Toen drie Duitsers bij Ten Dijk aanbelden, werd hen gezegd, dat de deur op het nachtslot zat en de sleutels gehaald zouden worden; ondertussen werd er drie maal gezoemd. Dit gaf Jim Frame en Joe Hooks genoeg tijd om het roggeveld in te duiken. Net toen de sleutels gevonden waren, ging het luchtalarm. De Duitsers renden weg en kwamen niet meer terug.
Alleen Willy en ik wisten waar het onzichtbare contact bij de voordeur zat voor het alarm, maar Willy durfde nu niet meer van huis. Daarom werd mijn vrouw in het complot betrokken; dan kon zij Willy aflossen, als ze ergens heen moest, zogenaamd om "op de kinderen te passen".
Als het eten bijna gaar was stuurde Willy het dienstmeisje naar een winkel om een paar doosjes lucifers of een bus Vim te kopen (verder was er toen vrijwel niets zonder bonnen te koop). Als het meisje terug kwam was een derde van het eten naar zolder gebracht en de pannen bijgevuld met water.
Ik liet bij Philips een klein radiootje maken, zodat ze de BBC konden volgen met twee koptelefoons.
Deze vermakelijke toestand heeft ongeveer twee maanden geduurd. Om de beurt lagen Jim (navigator) en Joe (rear-gunner) in de kleine zonneplek onder het dakraampje en schoven mee. Hoewel ze zich stierlijk verveelden kregen ze nooit ruzie.
Het hele verhaal zou een roman kunnen vullen, maar het doet verder niet terzake. Begin september begrepen de Canadezen, dat het ogenblik van hun bevrijding niet lang meer op zich kon laten wachten.
ZONDAG 17 SEPTEMBER Luchtalarm!
Zondag 17 september was ik vrij vroeg op. Het bruggenhoofd was immers in beweging, dus er kon van alles gebeuren. Het luchtalarm klonk! Het grote vliegveld Welschap, waarvan het midden ongeveer 2500 meter van de Kruisstraat lag, werd zwaar gebombardeerd. Wij zaten in onze schuilkelder; dat was een sleuf in de grond, afgedekt met balken, planken en een berg zand daarop. We kregen zand in ons haar, zo schudde alles. Toen het ophield klom ik eruit en ging op inspectie als 'blokhoofd' van de Luchtbescherming. Ik had me daarbij aangemeld om bij alarm en in spertijd, wanneer niemand buiten mocht zijn, erop uit te kunnen. Omdat uit de hele buurt rondom de Kruisstraat zich niemand had gemeld, vroeg de gemeente mij om blokhoofd Kruisstraat te worden. Toen ik uit de schuilkelder kwam zag ik rook voorbij het dorp Zeelst; bij ons was alles veilig. Ik fietste in die richting door het dorp heen naar Kobbeek-Heike-richting Oerle.
Nog voor Kobbeek graasde een koe op 3 ½ poot bij een glad rond diep gat, waarvan ik het eind niet kon zien. Een bom van ongeveer 30 cm doorsnee was hierin verdwenen, schuin in de richting van het vliegveld, zonder te ontploffen: te vroeg of in hoge nood afgeworpen. Anders kwamen de Duitsers bij zoiets direct kijken, maar nu kwam er niemand, ook niet bij het zwaar getroffen Kobbeek en Heike, waar vele doden en gewonden waren en waar ik mij nog uren nuttig zou kunnen maken. Dit was echter mijn buurt niet; ik had andere dingen te doen, al wist ik nog niet wat. Ik reed dus terug, maar wel met een enigszins slecht geweten, als ik dacht aan wat ik gezien had; dat ik wegging van een plaats waar nog veel hulp nodig was. Ik dacht: "Dit is iets voor hulpverleners, ik heb dadelijk een militaire taak. De dag is nog maar net begonnen ......... wat zal er verder nog gebeuren?"
Het antwoord kwam prompt: een zwaar gebrom van vliegtuigen zwol aan. Ik dacht: "Dat wordt een zwaar bombardement" en ik zocht dekking voor het geval Welschap opnieuw het doel zou zijn en er weer iets mis ging. Een droge sloot bleek nogal ondiep, maar als ik plat ging liggen was ik onder het maaiveld en dus tamelijk veilig tegen scherven. Dit is alles wat men in zo'n geval kan doen: bij een voltreffer in de sloot ben je dood en begraven. Op mijn rug keek ik naar de lucht. Ze kwamen niet snel, ik richtte me op één elleboog en zag ze komen. Ze vlogen nogal laag, erg langzaam, niet in formatie en het waren er heel veel .......... merkwaardig! Toen zag ik dat ze zweefvliegtuigen trokken, "Airborn" luchtlandings-troepen! De voorsten waren al over het vliegveld heen, maar er vlogen ook vliegtuigen boven Meerveldhoven en Zeelst, ja overal, in noordoostelijke richting. De luchtafweer van de Duitsers sputterde eerst nog wat tegen, maar hield geleidelijk op; zouden ze na het bombardement van die ochtend door hun munitie heen zijn? Of namen ze de benen voor het te laat zou kunnen zijn? De voorsten raakten uit het gezicht zonder te landen, vanuit het westen kwamen er nog steeds meer.
18 SEPTEMBER 1944
Gids naar Eindhoven
Ik had het gevoel er nog maar net in te liggen, toen de wekker afliep. Na een ontbijtje sprong ik op de fiets. Bij aankomst bij het bosje, was de jeep al klaar voor vertrek. Het werd een prachtige herfstdag, maar het was wel koud. Spoorslags reden we bij het eerste daglicht naar Zeelst, met enkele honderden meters tussenruimte. Bij Ten Dijck op de Heuvel zag ik nog geen teken van leven. Honderd meter verder moest ik haaks linksaf de Kruisstraat in, die daar erg smal was en die ik vandaar niet kon overzien. Ik stopte, wachtte tot de jeep bij het begin van De Heuvel in zicht kwam en stak mijn hand op. Ze stopten. Ik reed de Kruisstraat 100 meter in tot de bocht naar rechts, waar ik de straat tot voorbij Het Slot (een grote villa) kon overzien. Dat was een flinke afstand; alles leek veilig en verlaten. Ik reed terug tot ze me zagen en ging weer voorwaarts. Toen ik bij Het Slot vooruit spurtte, zag ik ze achter me; ik kon nu weer een heel stuk overzien.
Ongeveer 600 meter verder kon ik de verleiding niet weerstaan bij mijn huis aan te bellen om mijn vrouw deze optocht te tonen. Terwijl ik doorreed, ging zij bij het hek staan met ons eerste kind van 11 maanden op de arm en heette de Amerikanen in het Engels welkom. Ze stopten even en onze zoon kreeg een stukje chocolade, dat hij aandachtig bekeek en vervolgens op de grond liet vallen. De vriendelijke Amerikaan keek verbaasd, maar nog veel verbaasder toen mijn vrouw zei: "Sorry, maar hij heeft in zijn leven nog nooit chocola gezien. Dat hebben we al jaren niet meer !"
In snel tempo haalden ze de achterstand weer in. Nu kwam ik voor de grote beslissing te staan: over welke brug kon ik ze het beste leiden. De veilige brug met daarachter de gevaarlijke stad of de onbekende weg over het vliegveld en de Duitse brug, maar met een grotere kans om achter de Amerikanen terecht te komen en niet in Duitse handen te vallen, of, erger nog, tussen twee vuren terecht te komen. Uit enkele dreunen van ver weg en wat moeilijk te lokaliseren geknetter van mitrailleurs kon ik niet veel opmaken. Wel had ik het vermoeden, dat ten noorden van Eindhoven gevochten werd. Dat deed de deur dicht; ik reed naar de Sliffertse hoofdingang van het vliegveld en toen de jeep de bocht om kwam en mij weer in het vizier had, vervolgde ik met kloppend hart de weg door de gehate slagboom, die net als gisteravond omhoog stond.
Ik vond de weg tussen nog rokende puinhopen van loodsen en garages en toen van hangars, brandweergarages en benzinedepots. Ik realiseerde mij dat ik nu tussen twee vuren kon komen als er een schietpartij zou ontstaan met nog aanwezige Duitsers; de jeep was blijkbaar bang mij uit het oog te verliezen in deze chaos en reed té dicht achter me om bij een verrassing nog tijdig dekking te zoeken. Niet teveel nadenken nu, maar snel doorzetten!
Ik zag een brede weg naar het kanaal en reed naar boven, de dijk op, tussen verlaten stellingen met mitrailleursnesten en loopgraven door. Toen ik de jeep achter me zag, vloog ik de brug over, die veel breder was dan ik had verwacht; het was een flinke tweebaansweg, die aan de overkant weer op een dijk eindigde. Alles verlaten! Vandaar kon ik het terrein goed overzien. In een wei rechts van de weg stond een batterij van 4 stukken zwaar luchtdoelgeschut, maar er was geen levende ziel te bekennen.
Toen de jeep de brug bereikt had, fietste ik naar beneden langs de batterij. De lopen stonden nog omhoog; bij elk stuk lag nog munitie. Alles wees op een overhaaste vlucht, waarbij zelfs, zover ik kon zien, geen gebruik was gemaakt van de speciale granaat, die bij elk stuk luchtdoelgeschut aanwezig moest zijn om het onbruikbaar te kunnen maken door in het stuk te ontploffen, wanneer dat nodig mocht zijn. Zouden ze gisterochtend voor het bombardement gevlucht zijn? Ze konden er natuurlijk vergif op innemen, dat in dit stadium de bombardementen op de luchtafweer gericht zouden zijn. Toch was deze batterij niet gebombardeerd.
Voor me lag de bosrand. In dat bos heeft vermoedelijk hun munitiedepot gelegen. En waarschijnlijk lag het daar nog, want de voertuigen voor het vervoer van de munitie naar de batterij zullen wel voor de vlucht gebruikt zijn. Als er nog bewakers achtergebleven zijn, kunnen die mij in het veld en de jeep in mijn kielzog wel zien en ik hèn in het bos niet.
Natuurlijk had ik de jeep op de brug moeten laten stoppen om het bos te verkennen, maar daarvoor was het nu te laat. Doorrijden maar! De kans hier nog Duitsers tegen te komen, terwijl het vliegveld verlaten was, werd steeds kleiner. Ik reed het bos in en zag daar niemand, tot mijn grote opluchting. Het bos gaf enige schaduw. Dat was prettig, want het werd nu warm. Het tempo werd nog wat verhoogd en ik liet daarmee nog wat voorzichtigheid varen. De jeep volgde prachtig, ik kreeg er nu pas echt plezier in! Dit was nu waar we 4 lange jaren op hadden gehoopt en wat we in gedachten hadden voorbereid: actief meehelpen aan onze bevrijding! Als het zou lukken deze goed getrainde en bewapende mannen te bestemder plaatse te brengen, hadden we eindelijk Duitsland een loer gedraaid, die tenminste iets voorstelde. De Duitsers hadden dit groepje belet naar hun doel te vliegen en waren daarin geslaagd; wij maakten dat nu weer lekker ongedaan.
Daartoe moesten we nog achtereenvolgens over de landelijke weg Oirschot - Eindhoven, dan de spoorweg Den Bosch - Best - Eindhoven over of onderdoor en dan zouden we op de hoofdweg Den Bosch - Best - Eindhoven stuiten. Wellicht trokken de luchtlandingstroepen over die weg naar Eindhoven, of ze namen de weg St. Oedenrode - Eindhoven (Frankrijkstraat). Mogelijk ook namen ze beide routes. In alle gevallen kwamen ze op de Boschdijk, die van het noorden van Eindhoven naar het centrum liep. Het schieten klonk dichterbij.
Aan de Oirschotsedijk lag, meer naar links, nog een Nederlandse kazerne, die sinds 1940 door de Duitsers gebruikt was. Ik kon me niet goed voorstellen, dat daar nog Duitsers waren, terwijl de Amerikanen hun achterland aan het bezetten waren. Als ze nog in de buurt waren, trokken ze nu terug op het centrum van Eindhoven.
Even later versperde een man met een geweer in de aanslag ons de weg. Hij was gekleed in een blauwe overall met een PAN-band om de bovenarm. Zo'n 'uniform' lag ook bij mij thuis, maar dat hielp nu niet. Ik seinde de jeep op afstand te stoppen, maakte me bekend en legde de situatie uit. Maar de PAN-man kende geen uitzondering op zijn strikte orders; deze weg was afgesloten voor iedereen. Vlakbij lag het eindstation van de hoogspanningsleiding Geertruidenberg -Eindhoven, met schakelaars en transformatoren. Hiervandaan liepen de kabels naar de stad. Om de Duitsers niet de gelegenheid te geven dit complex op te blazen werd het door de P.A.N. bewaakt. Geen gek idee!
Ik overwoog een omweg of om de jeep de doorgang te laten forceren, waarbij vermoedelijk de P.A.N-man zou sneuvelen. Ik probeerde hem daarmee te overbluffen, maar hij week niet; "bleef liever ter plaatse dood'. Mijn Amerikanen "konden wel verklede Duitsers zijn". Ik gelastte hem zijn commandant te roepen, waarop hij te kennen gaf, dat die te ver weg zat. Ik zei: "Schiet dan in de lucht, dat zal hij wel horen". Hij verdomde het, want dat kon de Duitsers alarmeren. Gelukkig kwam er uit de bosjes een soort sergeant-majoor te voorschijn, een oudere P.A.N-man met de bijbehorende grote snor, die argwanend naar de jeep keek. Ik wenkte de jeep dichterbij te komen. Uiteindelijk kregen we toestemming door te rijden. De sporadische knallen werden steeds harder en steeds zuidelijker. Zolang we de brede weg volgden viel er niets bij te sturen, maar iets meer naar rechts zou eigenlijk wel goed zijn.
Weldra kwamen we uit op de Boschdijk en het noorden van Eindhoven .... en wie reden en liepen daar??? Amerikanen - Airborn - van hetzelfde regiment als 'onze zes'. De luitenant nam snel afscheid en ging op zoek naar zijn kapitein om zich te melden: "Terug van weggeweest". Ook die had tegenslagen gehad bij Best en had daardoor net zo veel vertraging opgelopen als ons groepje. Ik zwaaide nog een keer en draaide me om. Pas toen bedacht ik, dat we elkaars naam niet eens wisten. Ik fietste een zijstraatje in en kwam op het Minckelerplein, waar mijn oudere zuster en zwager Van Hasselt met hun kleine kinderen woonden. De vlag hing uit! Ze hadden zojuist, door het lawaai op de Boschdijk, gemerkt dat ze bevrijd waren.
Zij speldden mij een grote oranje kokarde op en met deze versiering reed ik door het westen van Eindhoven naar de Zeelsterstraat, die me naar Zeelst zou brengen. Iedereen zat nog binnen naar de radio te luisteren, onwetend van de vrijheid. De radio berichtte niets van wat zich hier afspeelde. Toen ik omhoog fietste naar de brug over het Beatrixkanaal, kwam van links een patrouille van ca. tien oudere Duitse soldaten onder een feldwebel en klom tegen de dijk op. Doorrijden en tegelijk met hen de brug overgaan, met een hand over mijn kokarde, was het enige wat ik kon doen.
Zij hadden het veel te druk met hun eigen veiligheid en pikten gelukkig mijn fiets niet in. Ze liepen gebukt om zich klein te maken en gingen linksaf, over de Kanaaldijk, die met lang gras begroeid was. Mij leek, dat ze een veilige plek zochten om de gebeurtenissen af te wachten, deserteurs dus eigenlijk. Dat was er dus over van de 'helden' van het Derde Rijk.
Even later zag ik een pantserwagen uit de richting Zeelst naar me toekomen. Was dat vriend of vijand? De wagen had een witte ster op de motorkap, net als bij de jeep! De hand kon weer van de kokarde. Ik hield hem aan. Het bleek een Engelse officier te zijn. Ik wees hem de Duitsers aan, die nog op de dijk verder sjokten. Hij bekeek ze met zijn kijker. Ik opperde: "Als u één man hier laat en met de rest over één van die zandweggetjes tussen de akkers door rijdt tot u vóór ze uitkomt, dan hebt u het hele zootje als makke schapen in de tang". Hij moest lachen om mijn plan, maar dacht er niet over. "Ik ben een verkenner en zal rapporteren. Maar met dit zware ding ga ik niet van de verharde weg af voor een stuk of wat van die oude zakken! Maar ik wil ze wel de schrik in de benen jagen", zei hij en gaf zijn schutter bevel twee vuurstoten uit de mitrailleur in hun richting te geven. De moffen vielen in het lange gras alsof ze geraakt waren; ze bleven doodstil liggen. Later bleek, dat ze niet waren geraakt. Ik bracht de commandant op de hoogte van wat ik wist van de situatie in Eindhoven.
Of er nog troepen en een Ortskommandatur in het centrum waren, wist ik niet, maar de Amerikanen moesten nu het centrum wel zowat bereikt hebben. Wij gingen ieder ons weegs.
In de lucht waren laag vliegende jagers steeds op zoek naar vijandelijke transporten; nu begreep ik de bedoeling van de witte sterren.
Duitse krijgsgevangenen
In Zeelst reed ik mijn huis voorbij, regelrecht naar het dorp, waar de P.A.N misschien wel mobiliseerde. In Café Scheepers kwamen inderdaad de eerste overalls opdagen. Eerst gauw naar huis om me te verkleden; over de overall deed ik mijn officierskoppel met daaraan de revolver; dat maakte van een gewoon soort boer ineens een persoon met gezag. Na een boterham gegeten te hebben, het was zowat midden op de dag, meldde ik me bij Ten Dijck voor de dienst. Hij liet de troep aantreden en stelde mij voor als zijn 2e man en plaatsvervanger.
Hij schreef alle namen en adressen, functies in 1940 en bewapening op. Er waren er meer dan de ca. 22 die zich tijdens de bezetting hadden aangemeld, ongeveer 27 in totaal. Het wapenarsenaal viel bitter tegen; een paar pistolen, een jachtgeweer, een oud Belgisch geweer met 3 oude patronen uit 1914, en dergelijke.
Verder was er een probleem met de nieuwe aanmeldingen. We hadden een maand geleden onze spiksplinternieuwe overalls gekregen en een band om de linker bovenarm. Wij zagen er dus 'model' uit. De nieuwkomers hadden een oude, soms gerepareerde verschoten overall zonder band. Ze werden voorlopig aangenomen als reserve. Velen kende ik niet, Ten Dijck trouwens ook niet.
De eerste opdracht was het opbrengen van Duitsers en NSB-ers; Ten Dijck had twee lijstjes. Ik meldde, dat ik een uur geleden ongeveer tien oude Duitse soldaten had gezien, die nu waarschijnlijk nog lagen waar ze beschoten waren; ze zaten min of meer opgesloten tussen het kanaal, de verbinding met de Dommel, de weg Meerveldhoven - Gestel - Eindhoven en de Kruisstraat; ze konden overal geallieerden verwachten en waren waarschijnlijk doodsbang geworden. Er kwamen nog enkele mannen opdagen. Een paar kwamen met een Duitse auto, die door een paar hoge officieren 's morgens in het dorp was achtergelaten. (Ze hadden steeds angstig naar de lucht gekeken en waren te voet verder richting Eindhoven over de Blaarthemseweg gegaan.) Ook meldde zich één agent van de rijkspolitie die in de gemeente woonde en uiteraard een pistool had. Ten Dijck gaf hem het lijstje met NSB-ers, mij het lijstje met Duitse burgers en hijzelf ging met 15 man op de oude Duitse soldaten af, gewapend met de paar geweren, die ergens op leken.
Ik had vijf man meegekregen, die de Duitsers wel eens mores zouden leren. Ik besloot de groep dus bij elkaar te houden onder mijn leiding. We omsingelden telkens een huis en belden aan. Het bleken allemaal Duitse vrouwen te zijn, die al vele jaren met Zeelstenaren of import getrouwd waren en dus eigenlijk Nederlanders waren geworden, maar dat nooit officieel geregeld hadden. We keken of ze Deutsch-freundlich waren geweest, geen afbeelding van Hitler of kale plekken aan de muren hadden en vroegen de buren naar bezoek van Duitse militairen of deelname aan Duitse evenementen. De meeste buren wisten niet eens, dat de vrouwen van Duitse afkomst waren, zo ingeburgerd waren ze. Alleen de laatste van het lijstje was onbekend. Aangezien haar adres in het klooster was, waar men haar niet kende, ging ik naar Mijnheer Pastoor, die ons de sleutel tot het raadsel verschafte. Het zei dat 'het zusterke' de gezochte was; dat was een liefde-zuster, een non die in het klooster woonde en die sinds mensenheugenis en met grote toewijding wijkverpleegster en maatschappelijk werkster was in het dorp. Ze sprak volmaakt Brabants en toen wij haar gevonden hadden, legde ze uit dat het in haar orde gewoonte was om niet te naturaliseren, omdat ze in principe elke dag naar een ander land overgeplaatst kon worden. Ze was na de geboorte van onze zoon bij ons geweest en ik kende haar daarvan. We lachten samen om de situatie en dat stelde haar meer gerust dan woorden konden doen.
Ik kwam dus tegen de avond terug zonder arrestanten. De politieman had geloof ik één of twee NSB-ers, Ten Dijck tien Duitse soldaten, en wat heel belangrijk was, tien geweren met munitie en enkele handgranaten. Alle arrestanten werden in het schooltje opgeborgen, hetgeen ons tot een permanente bewaking verplichtte. In het begin vonden vele P.A.N-mannen dat schitterend. Later, toen het vervelend werd, werden de gevangenen door de geallieerden overgenomen en waren wij verlost van deze veel personeel vragende klus. Alleen al om eten voor ze bij elkaar te schooieren!
Er ontstond in het schooltje nog even een zeer gespannen situatie toen het, op de dag van arrestatie, op een of andere manier tot de gevangenen doordrong, dat er een kans bestond, dat ze door het Duitse leger bevrijd zouden worden. De Duitsers deden vanuit Nuenen een aanval op de brug in de corridor bij Son, die bijna slaagde. Toen probeerden ze een aanval in de richting Eindhoven en die liep ook vast. Maar ondertussen was er bij Son paniek en werd het dorp zwaar beschoten. In Eindhoven, dat net bevrijd en in de corridor was opgenomen, bleek men al te weten dat de brug in Son door de Duitsers was opgeblazen en dat de Duitse tanks elk ogenblik Eindhoven binnen konden rijden. Toen de stad die avond ook nog door ca. 85 Duitse bommenwerpers gebombardeerd werd bij het licht van tientallen potten oranje bengaals vuur aan parachutes, werden de vlaggen binnengehaald en kroop men weer in de schuilkelders. De Engelsen bij ons deelden mee, dat ook wij ons op een herbezetting moesten voorbereiden.
Ten Dijck en ik dachten: het is nu donker en de mensen zijn thuis; laten we de ochtend maar afwachten. Erg donker was het die nacht echter niet, want Engelse zoeklichten schenen tegen de vrij lage bewolking en veroorzaakten wat de Engelsen noemen "Monty's Moonlight". In dat licht ging de strijd de hele nacht door. Eén voortdurend geknetter van geweer- en mitrailleurvuur, begeleid door de dreunen van artillerie en tanks.
In de school-gevangenis begrepen de Duitsers, dat als zij door hun landgenoten zouden worden gevonden, ze als deserteurs zouden worden gefusilleerd, en dat ze aan dat noodlot alleen konden ontkomen door tijdig uit te breken.
Ze beraamden plannen en smoesden samen. De bewaking werd versterkt, onder leiding van de tot twee man toegenomen rijkspolitie (Boekhout en Mikkers). Die nacht waren alle zenuwen aan beide zijden tot het uiterste gespannen en de PAN-mannen waren echt bereid het tiental lastige Duitsers dood te schieten. Maar toen er buiten urenlang niets gebeurde, zakte de spanning en maakte tegen de ochtend plaats voor vermoeidheid en behoefte aan slaap. Onze mannen werden afgelost door min of meer uitgeslapen P.A.N-mannen en de Duitsers vielen in slaap. We hadden het gered zonder misdaden te begaan, vooral dankzij het verstandig optreden van de politiemannen.
De volgende morgen viel alles nogal mee. Eindhoven en Son waren nog steeds vrij en deel van de corridor. Daar kwam het verkeer nu goed op gang en men had een begin gemaakt met de verbreding.
Nederlandse spionnen?
Terug naar de avond van de 18e september. Verschillende eenheden, waaronder veel Schotten (infanterie) en enkele staforganen, kwamen het dorp binnen. Onder hen bevond zich een zgn. town-major, een soort burgemeester voor alles wat militair was (een "Ortskommandant"), met een kleine staf. Zij zorgden voor slaapplaatsen, onder meer in enkele sigarenfabrieken waar veel ruimten leeg stonden, door gebrek aan tabak. Op de koude vloeren werden vloertjes van vorm-planken gelegd.
In een café streek een post van de militaire politie neer. In overleg met Ten Dijck ging ik bij al deze instanties langs om kennis te maken en onze diensten aan te bieden. De militaire politie wilde van alles weten over de bezetting, de NSB, de P.A.N, enzovoort. Ondertussen kreeg ik wat te eten, waar ik erg aan toe was.
Ik maakte kennis met hun heerlijke "biscuits" (voedzame lekkere droge koekjes) en ik at het eerste wittebrood sinds jaren. Zij vertelden, dat ze maanden van die koekjes geleefd hadden in de woestijn, zodat ze ze niet meer konden zien! Ze aten ze niet meer, tenzij ze bijna doodgingen van de honger. Wel werden ze nog steeds in grote hoeveelheden aangevoerd en "for dogs and liberated people only" gebruikt. Ik nam een heel blik mee voor thuis!
Daarna bezocht ik de Intelligence Unit, ook belast met "field-security", de beveiliging tegen spionage. Captain Cow, de commandant riep mijn hulp in voor het verhoor van twee verdachte jonge mannen, jongens eigenlijk nog. Ze hadden maar één tolk die Nederlands sprak en hij wilde ze parallel maar apart verhoren om hun verhalen te vergelijken.
Ik begreep, dat het een Duitse tactiek was om onschuldig ogende mensen, vaak jongens, dwars door een corridor te sturen om van hen te horen wat ze gezien hadden. Deze jongens kwamen niet uit de streek en zwierven zonder onderdak rond. Captain Cow en ik zaten in één kamertje en de tolk had de ander in een andere kamer.
Op Cow's verzoek vroeg ik de jongen ons in te lichten over de route van huis tot hier. De jongen beweerde, dat ze uit Den Haag via Rotterdam, Dordrecht en Breda naar Zeelst gefietst waren "om wat van de oorlog te zien". Cow vroeg aan mij:" Ken je iets van die route? Probeer dan uit te vinden of hij daar inderdaad langs is gekomen".
Ik nam Dordrecht, waar ze de brug over de Merwede-Dordtsche Kil gepasseerd moesten zijn. Daarnaast ligt de spoorbrug, waarop de Duitsers een enorm fort met luchtafweer hadden gebouwd.
Ik vroeg aan de jongen: "Toen jullie de verkeersbrug overgingen, heb je rechts daarnaast de spoorbrug gezien?"
"Ja" antwoorde hij.
"Wat zag je daar bovenop?"
"Daar heb ik niet zo op gelet".
"Heb je de spoorbrug wel gezien?"
"Ja zeker!"
"Weet je zeker dat die rechts van je lag?"
"Ja zeker!"
Aangezien de spoorbrug aan de noordkant, dus links ligt en de luchtafweer op de brug niet over het hoofd gezien kon worden, dacht ik dat hij zat te liegen. Bij de Moerdijk herhaalde ik het spel en weer sloeg hij de plank mis. Ik meldde mijn bevindingen aan Cow. Die ging naar de andere kamer, waar zijn vriendje een route beschreven had. Wel van Den Haag over Dordrecht, maar in Brabant wat anders. Cow kwam terug en zei doodkalm: "Zeg maar tegen de jongen, dat hij van spionage verdacht wordt, omdat hij liegt en dat hij morgenochtend om zes uur wordt doodgeschoten. Vraag hem of hij vannacht nog bezoek van een dominee of pastoor wil hebben om voor zijn ziel te bidden." Verstijfd van schrik bracht ik de boodschap over, waarop de jongen in huilen uitbarstte. Na enige tijd kwam er snotterend en met horten en stoten een heel ander verhaal: ze waren van huis weggelopen uit Moergestel of zo en durfden niet terug. Ditmaal klopten de verhalen wel en ze werden in de enige cel die Zeelst rijk was opgesloten tot de ochtend en toen, na een ontbijt, naar huis gestuurd. Hoe ze het nog door de Duitsers bezette Moergestel konden bereiken, vroeg niemand zich af; het werd pas ruim een maand later bevrijd.
Het werd laat in de avond. Ik ging Ten Dijck rapport uitbrengen. Daarna moest ik nog verschillende bezoeken afleggen: de town-major, de staf van een transportkolonne die aangekomen was, een noodhospitaal in het klooster en een verkenningseenheid die de volgende morgen poolshoogte zou gaan nemen in Oerle, waar zich nog Duitse artillerie zou bevinden. De commandant van de pantserwagen vroeg me mee te gaan als tolk. Dat beloofde ik hem.
Ik was op! Wat een dag! Was het inderdaad nog maar 20 uur geleden, dat ik bij het bosje de jeep had gehaald? Bij Ten Dijck zaten een stel Nederlandse officieren in Engelse uniformen van het Militair Gezag. Een joodse officier ging tekeer tegen Ten Dijk, omdat de Nederlanders oogluikend toegekeken hadden hoe de joden naar de Duitse gaskamers werden afgevoerd. Ten Dijck zei, dat dat pas sinds kort tot ons was doorgedrongen, toen het drama al lang achter de rug was. "En", zo voegde hij eraan toe, "ook al hadden wij het eerder geweten, dan nog hadden wij er niets aan kunnen doen; veel joden zijn met levensgevaar verstopt"' enz. Wat hij ook zei, de man bleef tekeer gaan. Ik dacht dat Ten Dijck, die ik nog nooit kwaad had gezien, de officier zijn huis uit zou slaan. Gelukkig kwamen de andere MG-officieren te hulp en kalmeerden de man. Tot overmaat van ramp bleek Ten Dijck het hele gezelschap onderdak te hebben aangeboden in zijn huiskamer en eetkamer (de Canadezen waren er ook nog!).
Ten Dijck ging nog even naar de nachtwacht in Café Scheepers en naar de gevangenis in de school. Gelukkig reed er net een jongen op een kleine motorfiets door het dorp. Dat was streng verboden, omdat alle benzine van de Engelsen kwam, die zelf te weinig aanvoer hadden. Bovendien had hij geen rijbewijs. De motor werd in beslag genomen en heeft mij tot april 1945 goede diensten bewezen.
Ik ging slapen en moest de volgende morgen vroeg op. Het was een prettig vooruitzicht, dat ik me dan niet door het luik van een volle vrachtwagen hoefde te persen, maar op mijn motor uit de voeten kon.
19 SEPTEMBER 1945
Verkenning Oerle
De volgende morgen, 19 september, was het herfstig en er hing een vrij dichte mist. De Schotten stookten vuren om hun nat geworden kleren en dekens te drogen; velen hadden buiten in de dauw geslapen of op wacht gezeten. Het schieten was in de loop van de nacht minder geworden en klonk van verder weg. In het lawaai van het dorp-legerkamp hoorde je het niet meer zo duidelijk.
De pantserwagen vertrok. Ik reed eerst voorop, maar voorbij Kobbeek reed ik achter hem. Hij had een klein kanon en een mitrailleur in gereedheid. Een paar kilometer voor Oerle stopte hij, liet één schutter in het voertuig achter en de commandant ging in een bosje in de berm thee maken. Hij wachtte liever tot de mist nog wat optrok, de zon begon er al doorheen te komen.
Tegen mij zei hij: "Als "Jerry" * ons kan zien, rijden wij altijd heen en weer om het moeilijker voor hem te maken ons te raken. Zo'n pantserwagen is wel tegen geweer- en licht mitrailleurvuur bestand, maar niet tegen kanonvuur.
*. "Jerry" was het Engelse scheldwoord voor Duitsers - zoiets als "mof". Denk maar aan het woord "Jerrycan ", wat de Engelsen geven aan de Duitse zeer handige benzineblikken, die ze bij duizenden in de woestijn in Noord-Afrika buit maakten; deze bevatten 5 liter. Die zullen wel een officiële Engelse naam hebben gekregen, maar iedereen bleef ze Jerrycan noemen.
Er was één post bij de Sliffertse ingang - bij mooi weer een dubbele post vanwege de Nederlandse belangstelling; verder waren er posten bij de minder bekende zuidingangen van het vliegveld, bij het einde van de Muggenhool en de Heistraat. Door een van deze vrij onbekende ingangen zou, op een geheim gehouden dag, de Engelse koning George V het front bezoeken. Snel repeteerden wij het "presen-teer-geweer!" en wat daar verder bij hoort. Toen het moment daar was, deed onze wacht het keurig; de Canadese MP's daarentegen, draaiden hun rug naar de stoet en deden niets. Toen we hen na afloop vroegen waarom ze zo onbeleefd waren, zeiden ze lachend: "Omdat wij Canadezen zijn en met die Engelse "yes-man"(iemand, die alleen maar "ja" mag zeggen) niets te maken willen hebben. Volgens een of andere belachelijke oude wet mag hij zich koning van Canada noemen, maar wij willen geen Engelse bemoeienis meer met Canada."
Op het vliegveld vond ik in een dump twee Engelse vliegtuigmitrailleurs van een zwaar kaliber met munitie, die door de Duitsers uit neergeschoten vliegende forten waren gesloopt en in prima staat waren. Ik liet ze halen om aan Jim en Joe te laten zien. Vooral Joe, die "rear-gunner" was geweest met net zo'n snelvuurkanon, was wild enthousiast en Jim en Joe werden met deze wapens tijdelijk ingedeeld bij de P.A.N.
Er was sprake van, dat we aan het front tussen Wintelre en Middelbeers ingezet zouden worden (net als de P.A.N uit Eindhoven); dat front moest worden opgeschoven naar het Wilhelminakanaal.
We oefenden op de heide in o.a. kaartlezen, tirailleren, schieten en handgranaat gooien. We bliezen een overbodig geworden Duitse uitkijktoren op. De jongens waren erg enthousiast. Het springmateriaal was niet alleen veel handiger, eenvoudiger en veiliger dan het springmateriaal, dat sommigen van 1940 kenden, maar we hadden zoveel als we wilden. In 1940 was er zo weinig, dat je er alleen maar naar mocht kijken en er niets mee doen. Het vliegveld had onuitputtelijke voorraden, waar de Engelsen niets mee deden. Zo waren we in staat om de oefeningen in het bos en op de hei met wat dreunen en knallen te begeleiden, net echt.
(De inzet aan het front in oktober en november ging niet door. Achteraf gezien wel verstandig, omdat de graad van geoefendheid nog niet goed genoeg was en elke ervaring in groter verband en in de tank-bestrijding mankeerde.)
Op het vliegveld konden wij een potje breken, dankzij de hulp die wij boden. Dat leverde op, dat we zoveel munitie, springstoffen en alle daarbij behorende artikelen (zoals elektrische ontstekers, handdynamo's, slagsnoeren, vertragingssnoeren, enz., enz.) konden gebruiken als we voor realistische oefeningen nodig hadden, maar ook kregen wij bijvoorbeeld een generator om stroom te maken. Dat was handig, want al voordat de Duitsers de elektrische centrale van Geertruidenberg kwijt raakten, hadden ze bedacht, dat deze nog altijd Eindhoven (dus de geallieerden) van stroom voorzag. De Nederlandse technici van de centrale hadden daar natuurlijk over gezwegen, temeer daar langs deze hoogspanningsleiding telefoonverkeer mogelijk was, waarvan druk gebruik gemaakt werd voor communicatie tussen bezet en bevrijd gebied, onder andere door het Nederlandse Bureau Inlichtingen.
De Duitsers lieten echter de stroom uitschakelen en Eindhoven zat in het donker en zonder radio. Alleen op enkele generatoren van de Engelsen, die door hen werden gebruikt om hun licht te leveren, konden accu's worden opgeladen. Een nood-centrale van Philips, eigenlijk bedoeld om de fabriek op gang te houden of althans de ovens warm te houden, had wel wat over nu de fabrieken toch vrijwel stillagen.
Philips leverde lampen van 6,5 Watt en voor ieder huis was er 25 Watt-uren per dag. Dat betekende 0,025 Kilowattuur per dag. Wie meer gebruikte werd onmiddellijk afgesneden. Het 6,5 Watts-lampje kon dus dagelijks vier uur branden, maar iedereen spaarde zijn stroom voor Radio Oranje over de BBC om 20.15 uur. Helaas gebruikte een radio gauw 75 Watt of meer. Als je naar de hoofdlijnen van het BBC-nieuws om 20.00 luisterde (ongeveer 5 minuten) en van 20.15 tot 20.30 uur naar Radio Oranje, dan was het rantsoen op en kon je lampje die dag niet meer branden.
Maar erger was, dat om 20.15 uur plotseling iedereen zijn radio inschakelde, waardoor de noodcentrale niet aan de vraag kon voldoen. De spanning zakte weg alsof er een complete kortsluiting was en de noodcentrale schakelde alles uit wat teveel was, en dat was praktisch alles behalve bijvoorbeeld ziekenhuizen, waar elektriciteit echt noodzakelijk was. Dus weer geen Radio Oranje, behalve op onze generator als het nodig was.
Op het vliegveld mochten we een loopgraaf aan het Beatrixkanaal gebruiken als oefenterrein voor het gooien met handgranaten. Als de granaat ontstoken is, heb je een aantal seconden vóór die ontploft. Je moet leren schatten hoeveel seconden moeten verlopen tussen gooien en ontploffen om in die tijd zelf in dekking te gaan, terwijl de granaat naar de plek vliegt waar je wilt dat hij direct ontploft. Als je schatting bijv. 5 seconden is, dan neem je een vertraging van 7 1/2 seconden, trekt de ontsteker met een ruk in brand, telt "een-twee", terwijl je goed gaat staan en gooit hem bij "drie" weg. Dan ga je in dekking en intussen tel je "vier - vijf - zes - zeven", dan gaat hij af en bij "acht" kun je uit de dekking klimmen.
Dat eist discipline, koelbloedigheid en dus oefening. Ben je te snel, dan loop je het risico, dat de vijand de handgranaat teruggooit.
Onze granaten werden in het kanaal gegooid en ontploften onder water, waarin vier jaar niet gevist was. Na elke ontploffing ontstond er een grote witte vlek van vissen, die bewusteloos boven kwamen drijven. Na elke oefening haalden we die er met een kano uit en deelden de vis in het dorp uit. Dat was zeer welkom, want met de Duitsers was ook de distributie verdwenen en het duurde maanden voor het Militair Gezag een begin van voedselvoorziening op poten had gezet. Gelukkig hadden de meeste Zeelstenaren een tuintje met eetbare producten. De brandstof bestond natuurlijk uit brandhout, waarvan velen nog voorraad hadden. Voor de anderen organiseerden we tochten naar het "opgeblazen bos", op het vliegveld, met paard en wagen. Daar verzamelden mannen met bijlen en zagen hun hout. Hier hadden de Duitsers magnetische mijnen, die ze niet meer in de Westerschelde hadden kunnen gooien, opgeblazen; deze mijnen bevatten elk een halve of een hele ton springstof. Ze lagen op 33 grote hopen in het bos, dicht bij elkaar, dat een explosie van één hoop ook de volgende opblies.
Op een avond, eind augustus/begin september, waarschuwden de Duitsers, dat er iets werd opgeblazen, maar zeiden niet wat. De Luftwaffe had ongeveer 40 "woningen" in Zeelst gebouwd. We dachten dat die het doel zouden zijn, maar ze taan er nu, anno 1996, nog. Alle ramen moesten wijd open staan, anders werden die er uitgeblazen, werd ons verteld. Het was gelukkig een heerlijke zomeravond. Wij gingen gekleed naar bed. Na middernacht klonk de eerste ongelooflijk zware dreun en wij doken de schuilkelder in met zoonlief en onze benedenburen met hun hond. Om de paar minuten volgden de dreunen elkaar op. Tot in Weert sneuvelden grote winkelruiten. De bewuste huizen stonden ca. 300 meter van ons huis, maar de tijd tussen licht en klap was wel 10 seconden; dat wijst erop, dat de ontploffing op ca. 3 kilometer afstand plaatsvond. Toen na 33 dreunen alles stil bleef, ging ik kijken. Ons huis leek gaaf; er waren geen dakpannen "afgewaaid". De Duitse "bunker-huizen", met heel dikke muren en vrijwel zonder ramen (die waren er aan de buitenkant opgeschilderd om ze op normale huizen te laten lijken), stonden er nog. Pas na de bevrijding vond ik ten noorden van de startbanen het "opgeblazen bos". In het midden stonden slechts stukken kale stam. Meer naar buiten toe stonden er nog hele stammen met enkele dikke zijtakken, en nog verder zaten alle takken er nog aan, maar alle naalden en bladeren waren er af. Het hout van de getroffen bomen konden we opladen en meenemen. Het dorp had niet alleen brandhout, maar ook voor lange tijd veel werk en dat was ook heel goed.
De enige keer, dat we iets in groter verband deden, was onze deelname aan een "overwinningsmars" door Eindhoven, met een man of twintig uit Zeelst. Met een paar Engelse en plaatselijke muziekkorpsen marcheerden meer dan duizend blauwe overalls uit de wijde omgeving met hun bewapening door de stad. Ik commandeerde de P.A.N uit Veldhoven, Zeelst, Oerle en Meerveldhoven, dorpen die allemaal bij de gemeente Veldhoven hoorden, maar niet eerder iets samen hadden gedaan. (Van Veldhoven merkten wij niets, behalve dat er wekelijks een P.A.N-administrateur, De Vries genaamd, kwam om de sterkte op te nemen en hij regelde de kostwinnersvergoeding voor wie daarvoor in aanmerking kwam.)
Omdat ik zoiets nooit eerder had gedaan, had ik vooraf alle commando's goed ingestudeerd met de ondercommandanten. Tijdens de mars hadden we helaas de pech net tussen twee muziekkorpsen in te lopen, die niet in dezelfde maat speelden. Als ik niet strak de wind eronder hield begon de troep vanzelf uit de maat te hobbelen. Met veel geschreeuw "rechts - links - rechts - rechts - rechts - enz." kon ik ze in het gareel houden; het detachement uit de gemeente Veldhoven zag er krijgshaftig uit. Alleen het schoeisel waarop ze liepen was erbarmelijk, maar ook daar vonden we wat op, althans voor het peloton Zeelst.
Toen bekend werd dat Waalwijk bevrijd was, reden we daarheen met onze auto en vonden in een net bevrijde schoenfabriek een grote partij "kistjes". Prima sterke hoge schoenen, gemaakt voor SS-soldaten, die ze niet meer kwamen halen. Met behulp van "vorderingsbewijzen", die ik maanden daarvoor op de schrijfmachine van André Schats had overgetypt uit het "Handboek Officier" van 1939 en die er heel officieel uitzagen, namen we de hele partij in beslag.
De nerveuze directie was allang blij op deze manier van hun collaboratie met de vijand af te komen. Als dank kreeg ik de prachtige laarzen, die voor de SS-officier bedoeld waren geweest. Zowel op de heen- als op de terugweg werden we bescho-ten door net bevrijde, wild geworden P.A.N-mannen en, wat erger was, door Duitse artillerie van de overkant van de Maas. Bij het verlaten van Den Bosch hadden we wel een groot bord gezien, waarop stond: "U neemt deze weg op eigen risico", maar wij dachten dat dat nog sloeg op de situatie van voorheen. Net toen we over een hoog bruggetje reden, ontplofte een Duitse granaat in de modder onder ons. Maar noch de P.A.N, noch de Duitsers deerden ons echt.
Jim en Joe vertrokken van Welschap naar Engeland en Canada en konden geschrapt worden van de lijst "missing in action". Tranen vloeiden rijkelijk aan beide kanten bij hun vertrek. De Engelsen namen hun kanonnen mee om in Engeland weer in vliegtuigen in te bouwen.
Evacue's in Zeelst
Terug naar mijn dagboek.
Op 20 september hadden de Engelsen, na zeer zware gevechten met de Duitsers in Nijmegen, de Waalbruggen veroverd. Ze begonnen de Betuwe in te trekken, maar ze konden met de tanks uitsluitend over dijken rijden en die werden door de Duitsers afgesloten met anti-tankgeschut. Toen werd de corridor in Brabant door de Duitsers doorgeknipt. Om deze corridor weer te repareren moest de helft van de Guarddivisie, die de voorhoede vormde in de Betuwe, helemaal terug naar Uden.
Het duurde bijna twee hele dagen totdat de corridor weer open was. De Engelsen hadden inmiddels Elst en Driel bereikt, waar de 18e divisie Poolse parachutisten de zuidelijke Rijnoever tegenover Oosterbeek bezet hadden. De hele operatie werd zinloos en al helemaal toen de 24e de troepen die nog operationeel waren, ten noorden van de Rijn, terug de Rijn over moesten steken als ze dat nog konden (Operatie "Pegasus", door de Engelsen als een prachtige overwinning afgeschilderd, maar in werkelijkheid een droevige catastrofe). Market-Garden was mislukt. De bezetting van Elst en een heleboel dorpen tussen Rijn en Waal werden ook zinloos, behalve een flink bruggenhoofd om de bruggen bij Lent, tegenover Nijmegen. Toen de Engelsen zich terug begonnen te trekken tot op dat bruggenhoofd, namen ze een groot deel van de burgers mee, telkens weer in grote haast en op het laatste moment, als de Duitse druk te hoog werd of als er teveel tanks gezien werden. Ook gebeurde het vaak dat de bevolking eerst wilde blijven, maar op het kritische moment toch nog wegwilde. De meeste mensen zaten in overvolle auto's gepropt, waardoor er geen plaats voor bagage overbleef. De Engelsen hadden daar iets op bedacht: "Bagage hier laten! In het zuiden hebben we alles in overvloed! Je krijgt alles nieuw!"
Zo kwamen er ook enkele overvolle auto's naar Zeelst, lieten de mensen op "De Heuvel" uitstappen, om daarna snel door te rijden. Daar stonden ze, in de koude herfstwind, met slechte schoenen en dunne jasjes. En wij hadden niets voor ze! Het enige wat we konden doen, was de evacué's over het dorp verdelen. De P.A.N-mannen kregen opdracht ze onder te brengen, eerst door vriendelijk te vragen, maar zo nodig ook minder vriendelijk, zodat ze tenminste bij een kachel konden zitten. Eten en kleding gaven enorm veel problemen. De gemeente kon het slecht aan en organisaties op sociaal gebied, waar het noorden van het land zo rijk aan is, ontbraken vrijwel geheel. Normaal deed de kerk hier veel sociaal werk, maar die had nu ook niets en wist geen raad. Het Militair Gezag had weinig bij te dragen; het was een totaal ongeoefend stel dilettanten.
Op zekere dag kwam een massa woedende mensen naar ons hoofdkwartier; ik wist met moeite een einde aan het geschreeuw te maken en liet een oudere, wat rustiger aandoende man het woord voeren: "En nu is iedereen stil en doet u het woord!"
Hij vertelde dat Engelse militairen in de kloostertuin een groot vuur stookten, om daar massa's uniformen, jassen, schoenen, sokken, ondergoed, dekens, enzovoort te verbranden. Dat deden ze wel vaker, maar nu er zoveel evacué's waren die kou leden, namen zij dat niet meer.
Ik ging er heen, zag dat het waar was en vroeg de commandant van het veldhospitaal te spreken. Die was heel kort: "Het is voorschrift alle kleding en bezittingen van militairen, die in het hospitaal overleden zijn, te verbranden". Ik vroeg hem waarom dat voorschrift was. Hij antwoordde: "Soms heeft de overledene een besmettelijke ziekte, soms zit er bloed aan. Ik denk dat het voorschrift nog uit de Krimoorlog (1853) dateert, maar ik kan er niet van afwijken."
Ik praatte als Brugman, maar hij gaf geen duimbreed toe, waardoor ik mij genoodzaakt voelde de town-major, die zich overigens nooit met ons bemoeide, hierover te raadplegen. Hij krabde zich achter de oren en zei: "Die medici krijgen altijd zulke verdomd hoge rangen, maar ik zal zien of ik mijn gezag als town-major kan gebruiken!"
En hij kreeg voor elkaar dat we de nog bruikbare kleding en wat andere spullen ter beschikking kregen, gewassen en wel. En zo waren er wel duizend dingen, waar we het druk mee hadden.
Zo moest er 's avonds, tegen de tijd dat het eten gaar was, bij de keuken van de Engelsen een wachtpost staan om de velen, die daar ook wat wilden halen, op afstand te houden; speciaal lieve meisjes werden er met pannen naar toe gestuurd.
De MP had daar ook één man; die mocht alleen tegen de koks optreden, die niets liever deden dan de lieve meisjes "een plezier" te doen, want "voor wat hoort wat".
Op een keer merkten we, dat de koks alleen eten gaven aan meisjes die beloofden 's avonds terug te komen voor een "wandeling" in een duister bosje. Maar gelukkig vond de officier-keukencommandant dat niet netjes en samen maakten we er een eind aan. Wat overbleef kregen wij voor diverse goede doeleinden, zoals gezinnen met evacué's. Weer een dagelijkse baan erbij! Inmiddels werd ons duidelijk, dat onze taak veranderde: we waren begonnen als "partizanen", die aan de strijd deel wilden nemen. Door het besluit, dat we niet naar het front gingen, verviel die taak.
We werden steeds meer een politietroep. Ik vroeg me dus af of er eigenlijk nog politie was. De rijkspolitieman Boekhout zei desgevraagd: "Ja en nee; in de meeste plaatsen zitten nog enkele agenten van de rijkspolitie, zoals Mikkers en ik in de gemeente Veldhoven, maar de leiding in Eindhoven is totaal ontwricht; het waren bijna allemaal NSB-ers en ander tuig en die hebben de benen genomen. Praktisch gesproken is er dus eigenlijk geen politie meer, totdat het Militair Gezag een nieuwe districts-commandant met staf benoemt. En daarbij kunnen we met twee man natuurlijk nooit doen wat jullie in Zeelst met 30 man en in de gemeente Veldhoven met meer dan 100 man doen. De hulp, die jullie geven aan de Engelsen en aan de evacué's e.d., zal dan ook nooit tot onze taak behoren. Dus laten we het maar laten zoals het is, tot jullie in het Nederlandse leger-in-oprichting worden opgenomen; dan zien we wel weer verder."
Eisenhower, de geallieerde opperbevelhebber, wees een aantal routes aan als "Red Ball-route". Alle dwarsverkeer over deze routes werd gedurende enkele dagen verboden, zelfs te voet oversteken was niet toegestaan. De B.S. werd gevraagd dit 24 uur per dag af te dwingen, van de Belgische tot de Duitse grens. Eén route liep van Antwerpen over Turnhout, Bladel, Eersel, Veldhoven, Eindhoven, Weert, Roermond en verder. Het peloton, voor zover niet op het vliegveld nodig, trok naar Veldhoven. In verband met de afstand moesten we 6 uur op, 6 uur af, zodat men thuis kon slapen. (Op het vliegveld moesten we 4 uur op, 4 uur af.) De Red Ball-route was goed aangegeven door borden met een rode ronde schijf. Ze reden waanzinnig hard en rekenden op volkomen lege wegen. Het retourverkeer ging langs een andere route. De Engelse drietonners waren dwergen, vergeleken met de Amerikaanse vrachtwagens, die bijna allen door zwarten bestuurd werden. De zware takelwagens, die hier en daar langs de route klaar stonden, hoefden bij ons geen dienst te doen.
De Red Ball-chauffeurs reden dus wel keihard, maar heel goed en het regende niet. Door dat harde rijden was het voor de tweede chauffeur bijna uitgesloten om te slapen, wat op den duur voor problemen zorgde. Om de slaperigheid tegen te gaan hadden ze snuifapparaatjes meegekregen waar benzedrine in zat; een middel dat tegen verstopte neuzen was bedoeld, maar ook goed hielp tegen de slaap.
Op rustige momenten hielpen we wat dwarsverkeer oversteken, dat er soms al uren stond; na een tijdje hielpen de voetgangers en fietsers zichzelf wel. Na drie dagen hield de stroom op en konden wij gaan slapen.
Aan het Ardennen-front werd het plotseling mooi weer en op hetzelfde ogenblik barstte de hel los over de Duitsers, die uitgeput terugweken, voor zover ze niet werden afgesneden en zich moesten overgeven.
De Luftwaffe liet zich vrijwel niet zien, zodat iedereen dacht, dat die niet meer bestond. Op 1 januari ervoeren we hoe je met zulke gedachten op moet passen. (Zie voetnoot *, waar die dag is beschreven).
* Na een soortgelijk feest op oudejaarsavond voerde de Luftwaffe op 1 januari 1945 een zware aanval op Welschap uit. De Duitsers vlogen laag schietend over de typhoons en andere, zwaardere bombardeurs die in rijen stonden opgesteld; elke kogel of granaat was raak. Na oudejaarsavond met veel alcohol waren de mannen van de luchtafweer te ziek om veel te doen en lieten zich nauwelijks horen. De P.A.N schoot een van de toestellen neer met een Duitse mitrailleur. Enkele Engelse piloten wisten met een jager uit de rij op de startbaan en in de lucht te komen en schoten wat neer, voor ze zelf vielen. Het was een verschrikkelijke ravage. Benzine stroomde uit de startklare toestellen en vatte vlam. De bommen in de toestellen begonnen te ontploffen, toen ik op mijn motor langs de rij brandende wrakken reed. Ik reed zo hard als ik kon en zoveel mogelijk aan de rand van de startbaan. Een toestel naast mij ging de lucht in, waardoor ik zes meter opzij en 1 ½ meter dieper in een droge sloot terecht kwam. Ik haalde het en begrijp achteraf niet hoe het mogelijk is, dat ik geen schrammetje had. Urenlang reden tientallen ambulances van het vliegveld naar Eindhovense ziekenhuizen op en neer. De BBC en onze kranten meldden er bijna niets van: "Een laatste vruchteloze stuiptrekking van de Luftwaffe" ..........Vruchteloos? Wij wisten wel beter en ons vertrouwen in de BBC was diep geschokt.
Dat was voorlopig het einde van de militaire activiteiten en ook bijna het einde van de wapenfeiten van de P.A.N.
Een natte en vooral koude winter viel in, waarin veel werd geleden in het noorden van ons land, maar ook in het zuiden.
Een verhaal over Johan Pekelharing is te lezen op:
https://75jaarvrij.nl/cms/view/57981911/longread-09-2019-binnenlandse-strijdkrachten
Meneer Ziegler
In dit verhaal over de bevrijding en de P.A.N niet zo belangrijk, maar wel zeer markant is het verhaal van Meneer G. H. Th. Ziegler (werkzaam bij Philips E.F.T. geluid), een van de wildste en alles-durvende verzetsmannen uit Zeelst. Ik leerde hem in augustus kennen, toen ik met mijn vrouw van het begin tot het einde van de spertijd bij de Ten Dijcks thuis zat te praten met Jim en Joe, terwijl Jan ten Dijck in mijn bed lag; omdat er weer reserve-officieren opgehaald werden, was hij 's nachts liever niet thuis. Willy, die er ook bij was, wou net naar bed gaan toen, ongeveer om één uur een taxi uit Eindhoven voor de deur stopte en Ziegler aanbelde. Willy liet hem binnen en stopte meteen zijn tas onder de bank. Toen we kennis hadden gemaakt, bleek hij precies te weten wie ik was, en Jim en Joe kende hij ook. In de tas zat "Vrij Nederland", een illegale krant die hij altijd uit Amsterdam haalde voor Veldhoven en omstreken. Hij ging uit van de stelling: "Hoe gekker je doet, hoe minder last je hebt met Duitsers." "Vorige week, toen ik met mijn zware tas uit de trein stapte in Eindhoven, zag ik bij de uitgang van het perron een sterk bemande SS-controle. Iedereen werd grondig gecontroleerd. Op het perron liep een SS-officier; ik strompelde naar hem toe, riep zijn hulp in en jawel, hij ondersteunde me, droeg mijn tas en niet alleen door de controle, hij bracht me ook naar de bus en hielp "de oude man" de bus in". "Vandaag was de laatste trein veel te laat. Samen met een hoge Duitse "ome" heb ik toen een taxi genomen en hem bij een hotel afgezet. Omdat ik die chauffeur niet helemaal vertrouwde, heb ik me hier af laten zetten, omdat er nog licht brandde. (Je mag je verduistering wel eens nakijken.) Als de taxi weg was, kon ik naar mijn huis wandelen." Hij woonde om de hoek aan het begin van de Kruisstraat, waar die na de ingang breder werd. Het was een groot huis met een voortuin en stond aan de linkerkant van de weg. Ziegler "werkte" bij Philips. André Schats kende hem ook goed. Hij had met een zoon van Ziegler de "pilotenlijn" van Eindhoven tot over de Belgische grens "gerund", in opdracht van Ziegler als ik het goed heb. Die had ergens vlak voor de grens een huisje staan, waar een gunstig moment kon worden afgewacht om de grens over te steken. De zoon van Ziegler werd echter opgepakt en moest voor het Kriegsgericht in Utrecht komen. Ziegler nam een advocaat, maar die had niet veel hoop de doodstraf te kunnen voorkomen. Toen de zitting al even aan de gang was, stommelde met veel lawaai een rare, opvallende man de publieke tribune op. Hij had een duidelijk groen geverfde snor, bij een rossige kuif. De president keek heel boos over deze verstoring, maar zei niets; de zitting was openbaar! Na een korte schorsing deed de president uitspraak: in verband met zijn leeftijd kreeg Ziegler junior levenslang. Hij hield daarna nog een zedenpreek over Engelse terroristen en zo, en voegde eraan toe, dat Ziegler junior eigenlijk maar een uitvoerder was geweest en dat de organisator de doodstraf verdiende (hij had geen flauw idee, dat dat de man met de groene snor was). De groene snor stommelde alweer naar buiten en André, die ook in de zaal zat, volgde hem zodra hij kon. Ziegler, want die was het, kon hij echter niet meer vinden. Terug in Veldhoven zocht hij Ziegler op en vroeg wat hij in de zaal had willen doen. "De twee parketwachters en de drie hoofdmannen van het gerecht doodschieten en ,net mijn zoon naar de klaarstaande taxi rennen! "Levenslang" is toch maar tot het eind van de oorlog, dus daar doe ik het niet voor" En André was ervan overtuigd, dat hij het zo gedaan zou hebben, en met succes, want Zieglers plannetjes waren altijd goed doordacht, en hij was meester in improvisaties, zodra er problemen rezen. De bevrijding was voor Ziegler een diepe teleurstelling. Het romantische, avontuurlijke leven was afgelopen. Voor de P.A.N was hij ongeschikt; hij was een individualist, al zou hij in een moeilijk gevecht de gevaren onbelangrijk vinden en dingen kunnen doen waarvoor je de Militaire Willemsorde kreeg. Een paar weken later was hij ineens uit Zeelst vertrokken. Pas veel later hoorde ik wat hij had gedaan. Terwijl iedereen uit het noorden zielsgraag in het zuiden wilde verblijven, wilde hij naar het noorden om weer illegaal te kunnen zijn. Hij kende de omgeving van Elst, waar soms de Duitsers zaten en soms Engelsen een dag verbleven. "s Nachts hielden beide partijen afstand. Hij beweerde in Elst te wonen en waardevolle zaken te gaan halen; hij verstopte zich in Elst dicht bij de straat. Iemand hielp hem helemaal ingezwachteld te worden, als een zwaar gewonde man. Wat schapen-bloed maakt alles heel realistisch. En toen maar wachten, levend van zijn mondvoorraad. Na dagen hoorde hij Duitsers in de straat en schreeuwde om hulp, waardoor hij werd gevonden. Nu en dan kwam er een ambulance die hem spoorslags naar Amsterdam bracht. In het Wilhelmina gasthuis werd hij op de operatietafel heel voorzichtig uitgepakt. Ziegler zei: "Kom meisjes, pak een schaar en knip alles maar los. Mij mankeert niets." "We denken er niet over, deze prachtige zwachtels zijn een geschenk uit de hemel!" Ze gingen door tot hij zijn hele verpakking kwijt was. Hij stond op, maakte een buiging en liep het ziekenhuis uit, opnieuw de illegaliteit in.
De kern van het verzet in Veldhoven waren: Andre Schats, Henk Smets, de Luitenant Tendijck, A.J. Pekelharing en Jos van der Heyden/ Heiden. Henk Smets vormde in Veldhoven een militaire groep en burgerverzetsgroep. Als groepscommandanten traden op: Hein van de Hurk, Toon Habraken, Cor Hoeks en Tini Habraken. In Oerle een groep onder leiding van Jos van der Heyden/ Heiden en Meerveldhoven onderleiding van A. Dassen. In Zeelst werden drie groepen gevormd o.lv. Luitenant Tendijck. Als vervangend rayons cdt trad op Andre Schats en als wapenspecialist en cdt van de burgerversgroepen A.J. Pekelharing.
Een grote moeilijkheid was het bemachtigen van wapens. Hiertoe werden strooptochten ondernomen naar het nog steeds door de Duitsers bezette vliegveld Eindhoven. Kisten handgranaten, geweren, munitie, machinepistolen en pantservuisten werden bemachtigd. We begonnen met 5 pistolen, die eigendom waren van bepaalde leden. Toen de bevrijding daar was, hadden we 7 mitrailleurs (5 lichte en 2 zware), ongeveer 30 geweren en een grote voorraad handgranaten, ik schat ongeveer 500 stuks. De Sectie- en Groepscommandanten waren toen allemaal bewapend met pistool, revolver of machinepistool. De vrouwen van enkele leden (in het bijzonder mevrouw Pekelharing.) gingen met de kinderwagen naar het vliegveld en vervoerden wapens en munitie onder het bedje in de kinderwagen.
Met de buitgemaakte wapens werd actie gevoerd tegen kleine groepjes Duitse militairen met het gevolg dat 19 Duitse militairen krijgsgevangen werden gemaakt en op 20 september 1944 overgegeven aan de geallieerden te Eindhoven.
Ik meen dat hiertoe de Don Boscoschool was ingericht. Bij deze actie werden tevens een auto en enkele mitrailleurs buitgemaakt.
Door patrouilles werden tochten ondernomen, naar de Belgische grens, om contact te zoeken met de geallieerden, die de Nederlandse grens naderden. Dit contact werd inderdaad bereikt. Hiertoe moest een cordon van Duitse wachten, die erg schietgraag waren, worden gepasseerd. Op deze wijze werden allerlei berichten uit de Kempen overgebracht betreffende de sterkte van de aldaar gelegerde Duitsers, het verkeer en de soorten onderdelen en alles wat van belang werd geacht.
Omstreeks 6 september 1944 kwamen twee koeriers van de O.D. uit Zuid-Holland aan bij mijn woning. Zij hadden opdrachten en inlichtingen bij zich. Zij verzochten mij hen over de grens te leiden. Door een patrouille van de P.A.N. zijn ze naar de Engelsen in België gebracht.
Als bijzonderheid kan nog worden vermeld, dat aan alle acties tegen de Duitsers werd deelgenomen door twee Canadese "piloten" Jim Frame en Joe Hooks, die vertoefd hadden in de woning van Luitenant Jan Tendijck.
Wij hebben ons verzet tegen het kaalknippen van de "Moffenmeiden", daar dit door ons als onwaardig werd beschouwd.
Wintelre 19 september 1944.
Wel waren wij bevrijd doch nog lag veel werk op ons te wachten. Iedereen was ervan overtuigd, en overal werd het als een gemis gevoeld, dat die wapens op de bewuste dag waren afgeworpen. Wel had men er al vele weten te bemachtigen, maar voldoende voor een kleine duizend man, nee dat was het nog niet, daar ontbrak nog veel aan. En als onze mannen dan langs een opgeblazen gebouw kwamen bekroop hen de gedachte, dat als zij tijdig hun spullekes gehad hadden, dit niet voorgevallen zou zijn. Enerzijds om het gewest zuiver van plunderaars te krijgen, anderzijds om nog het tekort aan te vullen togen Eb (Egbert Wever) en Ther ( is waarschijnlijk G. Theres ) naar het front met zijn mannen te Wintelre daar woedde de strijd nog in alle hevigheid, daar was dus flink werk.
In drie auto's bemand met 25 man, gewapend tot de tanden, werd de tocht naar het onheilspellend oord begonnen. Van geluk konden wij niet spreken toen na reeds een kilometer een wagen bezweek. Kijken en dralen loste de hindernis niet op, daarom werd besloten de tocht met twee wagens voort te zetten. Vlug zijn de manschappen van de defecte wagen over de twee andere verdeeld en praktisch zonder oponthoud stevent men op het doel af. Het is een prachtig gezicht de volgepropte karretjes met al die kerels in overall met de nodige handgranaten, een buitenstaander zou denken waar hebben ze die toch allemaal voor nodig, maar onze mensen wisten doorgaans wat er allemaal te koop was en hadden al nodig lesje geleerd. Trots was men toch op deze verbeten gezichten en trots was iedereen in die dagen dat hij een P.A.N-band en overall mocht dragen. De reis verliep voorspoedig, de vereiste papieren waren in orde, doch daar keken de Engelsen niet eens naar; als zij maar een overall en een band zagen, dan was voor hen de kous al af. Langs brandende huizen en opgebroken wegen bereikten wij Wintelre. Zij merkten dat hier de eerste linie voor hun ogen lag. Een zandweg werd ingeslagen en de auto's achter een gewezen boerderij onder de bomen gecamoufleerd. De brandende en smeulende resten verschaften ons onder hun rook, goede schuilplaatsen. Overal hoorde men het gefluit en de gierende kogels en granaten die overal in de rondte ontploffen. Hoewel er enkelen bij waren die nog maar een paar dagen een geweer hanteerden, keek men toch zijn ogen uit naar de ongelooflijke bewonderenswaardige handigheid waarmee zij de situatie beheersten. Enkele bleven als post bij de wagens achter en ongeveer 16 - 18 man slopen met hun commandanten het voorterrein in. Hier was het raak geweest, overal lagen wapens en munitie voor het grijpen. Zij die ooit in eerste linie of de Grebbeberg hebben meegemaakt, die kunnen zich een idee vormen hoe het hier een op een Carthago leek. Overal lagen doden tussen de uitrustingsstukken. Onze sluipers hadden nog maar een tiental meters afgelegd of uit een boerderij op ongeveer 200-300 meter voor ons, werd het vuur op ons geopend. Als slangen kropen ze voorwaarts. Zij die dit spelletje nog nooit gespeeld hadden volgden goed het voorbeeld van hun commandant. Dan eens lagen wij weer of dan stonden wij achter een boom het voorterrein te verkennen, maar konden niet veel bemerken, de tegenpartij had zich goed gecamoufleerd. Een uitdaging hadden wij ontvangen en meteen werd besloten de boerderij te omsingelen. De commandant plaatste zich tussen de twee groepen, zodat de ene groep aan de linkerzijde en de andere aan zijn rechterzijde kwam te liggen. Een paar krachtige korte bevelen weerklinken en daar ging het tirailleursgewijs vooruit. Terwijl de ene groep met een regen van kogels de boerderij onder vuur nam, maakte de ander van de gelegenheid gebruik om zich dichter bij de boerderij te nestelen. Bij toerbeurt werd dit herhaald. De rechtervleugel had nog maar enkele sprongen gemaakt of daar keken enkele van onze mannen in de loop van een Duits machinegeweer dat door een goed gecamoufleerde mof bediend werd. Als hij gewild had dan waren wij met enkele kameraden nimmer naar huis teruggekeerd, doch de schrik was hem zo om het lijf geslagen dat hij niet bij machte was te vuren, toen hij zich tegenover mannen in blauwe overall geplaatst zag. Op het commando, handen omhoog! kwamen tot aller verbazing diverse handen de hoogte in, veel tijd om zich dit allemaal te realiseren had man niet, en op P.A.N.-manier werden ze vlug naar de wachtende posten gebracht. Na dit voorval werden zij toch wel wat voorzichtiger en nog nauwkeuriger werd de omtrek verkend, voordat men een sprong waagde. Dit bleek wel want even later gingen A. en G. op een mof vuren, die daar al dood in een greppel lag, achter zijn mitrailleur. Steeds dichter naderde men de boerderij, totdat op 100 meter voor de boerderij uit een bietenveld nog enkele moffen met de handen omhoog voor de dag kwamen. Als zij al zo gewillig worden dan is de verdere behandeling ook niet moeilijk en zitten zij spoedig in een wagen bij de andere. Het duurde niet lang meer of de boerderij was omsingeld. E. en M. hadden het kakhuis, dat op 20 meter van de boerderij staat, bereikt. M. stelde zijn zware mitrailleur op die hij steeds had mee getorst, en ratelde door alle zichtbare openingen van de boerderij. E. maakte handgranaten gereed en deponeerde die er ook nog bij. De uitwerking was geweldig, overal slingerde stenen, ruiten en stukken hout in het rond.
En jawel hoor, daar kwamen alweer vier Duitsers voor de dag met de handen omhoog. Een van hen riep maar aldoor "o-offic dood, o-offic dood." Als hij dood is dan is hulp toch tevergeefs, looppas, en met de B. werden zij naar achter gebracht, waar Ley er voorlopig wel raad mee wist. Toen wij de boerderij wilden doorzoeken kregen wij weer vuur uit een andere, maar deze ondergingen hetzelfde lot als hun voorgangers. Na deze keer werden er nog twee boerderijen met ons bezoek vereerd, maar bij de laatste kwam het oogje van de naald ons nog eens te hulp. Toen K. en E. de voorkant van de boerderij naderden, zagen wij plotseling in de hoek van een sloot iets bewegen en jawel hoor, daar kwam een helm voor de dag. E. commandeerde K.: vuren! op de bewuste plaats, wat ook prompt gebeurde, doch hij richtte te hoog zodat de takken van de struik de lucht invlogen in plaats van de mof. Op hetzelfde moment slingerde een mof een handgranaat voor onze voeten, maar goddank had E. de zelfbeheersing om het miserabele ding te grijpen en terug te gooien. Het was maar goed dat E. dat net zover kon gooien als die mof, anders had het er voor hem misschien niet rooskleurig uitgezien. Het gevaar was nog niet van de lucht want op hetzelfde moment kregen wij nog vuur uit een bosrand. Alle zochten de beste dekking op en beantwoordden het vuur uit de rand. De dekking was niet al te best, daarom zochten velen een betere. Op dertig meter afstand zag B. een hoop rood zand liggen daar moest een kuil of greppel zijn en als dit niet mocht zijn, dan kon men er zich toch nog goed achter verschuilen. E. rolde zich er naar toe en ontdekte dat het een pas gegraven kuil was, maar nog groter werd zijn verbazing toen hij in de kuil een compleet mortier aantrof met nog wel 40 à 50 granaten, mooi op dekens uitgespreid.
Het was jammer dat ik geen mortier schutter was. Maar meteen schoot mij de naam van een collega te binnen die het wel was en die niet ver van mij verwijderd kon zijn. Het duurde niet lang of hij was ook in de kuil. Ook Th. was er bij komen kruipen. Het mortier werd gesteld zodat het de bosrand onder vuur kon nemen. Door tweeën werden de granaten aan de schutter gegeven, die ze er prachtig uit liet slingeren. Telkens werd het mortier wat verder naar achter gesteld op 200-300-400-660 meter, de uitwerking was fenomenaal, overal slingerden bomen, takken, enz. door de lucht. Velen die er in dat bosje zaten zullen het niet meer verder vertellen. Wij waren juist van plan de uitwerking in ogenschouw te nemen toen er vuur van een andere zijde op ons gevuurd werd, maar dit was telkens van veel te grote afstand zodat de trefkans zeer klein was. Dit vuur werd even beantwoord om te zien waar hun stellingen waren, totdat een Engels kapitein ons op enige afstand naderde en ons beduidde dat wij nu terug moesten komen. E. ging met J.W. eerst eens polshoogte nemen wat dit te beduiden had. De kapitein deelde ons mede dat zij de verdere rest wel zouden opruimen en dat wij ons daarom beter konden terugtrekken. Zij zouden zich toch niet beschaamd gevoelen? Onze mannen werden daarna verzameld bij onze Engelse vrienden in de sloot wat achterwaarts, waar ons complimentjes werden toegediend, maar het beste smaakte toch nog de thee en de sigaretten. Veel lust om af te wachten tot de Engelsen het vuur openden hadden wij niet. Het begon immers reeds te donkeren. Daarom werd besloten de terugreis naar Eindhoven weer te aanvaarden. Maar wat een teleurstelling toen wij bij onze wagens kwamen en geen enkele krijgsgevangene te zien of te horen was. Direct moest Ley op het matje komen en die wist te vertellen dat de Engelse Majoor daar was geweest en die had de gevangenen meegenomen. Maar daar waren wij het helemaal niet mee eens, vlug werd een commissie samengesteld die bij de Engelse Majoor hun beklag zou gaan maken. Eerst moest zijn verblijfplaats opgezocht worden, en dan moest in het heiligdom doorgedrongen worden. Maar uiteindelijk waren ook deze hindernissen van de baan en konden we onze terug- en zegetocht aanvaarden. De koplampen van de auto's werden op de Duitse gevangen soldaten gezet omdat het al donker was geworden en zo kwam men na een tocht van 2-3 uur in Eindhoven en waar de gevangenen volgens voorschrift worden afgedragen en aan de Engelse bewakers werden overhandigd.
Na een zware dag gingen, God zij dank, allen weer naar huis terug behalve enkele die nog een "wachtje" voor de boeg hadden. De verder meegebrachte wapens en uitrustingen werden de volgende dag aan diverse andere groepen gegeven die er hun geluk ook mee gingen beproeven. De wachters bij de wagen schenen hun tijd niet nutteloos doorgebracht want bij het afladen van de wagen kwam er ook nog een varken tevoorschijn dat door de gevechtshandelingen gedood was, volgens deskundigen goed voor de consumptie. De wapens waren voor de P.A.N., maar het varken voor de P.A.N-mannen die mee naar Wintelre waren geweest.
Bron: Gedenkboek bladzijde 272 [PDF]