Verslag van H. Kühler 1908 - 1990 over zijn gevangenschap als gijzelaar in Kamp Vught.
In 1942 viel het besluit een tweede kamp, naast Westerbork, voor Nederlandse Joden, politieke gevangenen, gijzelaars, verzetsmensen, Jehova’s getuigen, zwervers, zwarthandelaren en criminelen in te richten. Vrouwen zitten in Vught in een speciaal vrouwenkamp.
Het kamp SS-concentratiekamp Herzogenbusch, is vanwege de locatie in de volksmond: Kamp Vught genoemd. In de loop van 1943 worden ook veel joden naar Kamp Vught gebracht. Het zijn mannen, vrouwen en kinderen. Zij worden na een kort verblijf doorgestuurd naar Kamp Westerbork en daar rechtstreeks naar het oosten op transport gesteld werden en bijna iedereen vermoord. De Philips geplaatste en geschoolde joodse ambachtslieden en anderen in Kamp Vught werkzaamheden uitvoeren voor de Wehrmacht.
Het op 5 januari 1943 geopende kamp viel rechtstreeks onder het SS-Wirschafts- und Verwaltungshauptamt (WVHA) en was daarmee het enige concentratiekamp op Nederlands grondgebied.
Kamp Vught was van het begin af aan bedoeld als een doorgangskamp. Voor iedereen die hier gevangen heeft gezeten was dit concentratiekamp een hel. Weliswaar waren de bestraffing en mishandeling van de gevangenen minder willekeurig dan in Duitse SS-kampen, niettemin stierven ten minste 750 gevangenen en daarvan werden 329 gevangen, veral verzetsmensen geëxecuteerd in de zomer van 1944. Van de circa 32.000 gevangenen die Kamp Vught heeft geteld, wisten er negentig te vluchten.
Het complex met 36 woon- en slaapbarakken en 23 werkbarakken is gefinancierd met onteigend joods kapitaal. Eind 1943 kreeg Vught een crematorium en een gevangenis met 150 cellen.
Het kamp was omgeven door een dubbele prikkeldraadversperring en een gracht, waarover 24 wachttorens uitkeken. De bewaking was in handen van de 4e en 5e compagnie van het SS-Wachbataillon Nord-West. Voor de interne kamporganisatie was een kampoudste aangesteld die werd bijgestaan door tachtig gevangenen die uit verschillende Duitse concentratiekampen waren overgekomen. Deze Duitse Kapo’s droegen voor het merendeel de groene driehoek van criminele gevangenen.
Het concentratiekamp Vught heeft negentien maanden bestaan totdat de gevangenen in de chaotische periode rond Dolle Dinsdag geëvacueerd werden. Op 5 september 1944 werden de mannelijke gevangen in goederentreinen naar Sachsenhausen gevoerd. De volgende dag volgde een tweede groep; in totaal werden 2.880 mannen naar Sachsenhausen gebracht, de 653 vrouwen gingen naar Ravensbrück. Vele zijn in deze kampen alsnog omgekomen.
Na de massale ontruiming bleven alleen nog de gijzelaars achter. Zij zagen twee nieuwe groepen gevangenen binnenkomen. Nog dezelfde dag dat het laatste transport de poort verliet, arriveerden ongeveer tweehonderd gijzelaars uit St. Michielsgestel en Haaren. Lang zouden zij niet blijven want een week later, op 13 en 14 september, werden alle gijzelaars vrijgelaten of overgeplaatst naar Kamp Amersfoort
Bron en volledige beschrijving, (deze beschrijving is ingekort en aangepast) zie "Geschiedenis 1943-1945": https://www.archieven.nl/
Nationaal Monument Kamp Vught is momenteel een herdenkings- en bezoekcentrum. Bezoektijden en meer informatie op: https://www.nmkampvught.nl/
1
Harry Aarts
Th. Lendering
Piet Haagen (Tom)
Jan van Hout
Joan Gelderman
Jetta Kan
Mietje de Wit
Emilie Emma Wertheim
Salomon Wolf
2
Rien van Bruggen
J. Osterloh
M. F. Elkerbout
C. G. A. Gehrels
J. J. Goudkuil
H. J. Soes
Simon van Hapert
R. L. Keizer.
Hendrik van Hoeven
R. L. Keizer
Mr. J. L. Hamming
C. P. Blinkhof
Harrie van Gestel
Mettivier Meijer
3
J.L. Groenemans
Mevr. van Dinther
Mevr. Aaltje E. Buijs of Buys
Mevr. M. A.C. Pennings-Van Hoof
dr. A.M. Mooij
Geachte Heer Dekkers,
Voor ik dit verslag schreef, kreeg ik van het bureau van oorlogsdocumentatie de punten op waar over ik moest schrijven. Misschien is mede ten gevolgen hiervan de indruk gewekt dat Vught een "modelkamp" was.
Ik wil het kamp niet vergelijken met de Duitse vernietigingskampen, waar duizenden vergast werden. Maar ik was nog geen week in het kamp, toen het "bunkerdrama" plaats vond. In het vrouwenkamp was iemand ondeugend geweest. De “Aufseherinn” kon de schuldige niet ontdekken en legde een blanco papier neer waarop deze haar nummer moest vermelden. Toen hebben alle dames van het block hun nummer gezet. En volgens Duitse logica moest doen allen gestraft worden. Men heeft ±90 dames in een cel van de bunker gevangenis van het kamp gepest waar er hoogstens ±15 in konden. Er was praktisch geen ventilatie. De dames konden alleen tegen elkaar bestaan. Na enkele uren waren er een tiental gestikt die tussen de andere blijven hangen. Enige anderen zijn er krankzinnig geworden. Een andere keer was een gevangene ontsnapt. Hij behoorde tot de politie. Op het eerstvolgende appèl moesten alle politiemensen uittreden ±35 personen. Zij werden opgesloten in de bunker in cellen zonder licht, van vochtig beton, zonder bed of stoel, zonder matras of dekens. Zij bleven daar zes weken. Ik heb ze er als wrakken uit zien komen. Sommige appels duurde uren. Uit sadisme moesten daarna nog allerlei ...
..oefeningen worden gedaan, zoals kikkeren, liggen, opstaan, springen, op de buik voortbewegen enzovoort. Vooral voor de ouderen (tot 75 jaar) geen sinecure. Bij niet goed doen van deze oefeningen werd er geslagen. Bij het opheffen van het kamp, enige tijd na de invasie, ik was toen al thuis zijn enige honderden gevangenen zonder vorm van protest doodgeschoten. Op de fusilladeplaats staat een gedenkteken met alle namen. Verdere mishandelingen die ik gezien heb waren aan de orde van de dag, altijd zonder enige reden. Geestelijk is ook veel geleden. Een voorbeeld: ik zag een vader (een jood) die op transport gesteld werd, door prikkeldraad heen, afscheid nemen van zijn kind van ±6 jaar (kinderen zaten er namelijk ook). Je leefde in het onzekere, in gevangenschap, gescheiden van je gezin, altijd met de kans op transport gesteld te worden naar Duitsland; er gingen veel transporten.
Ik raakte bij Philips dik bevriend met twee politiemensen uit Nijmegen. Ik heb ze weg zien hollen die (je moest altijd hollen) toen ze uitgeroepen werd er op het appel, een dood tegemoet, zij zijn de volgende dag gefusilleerd. Als iemand 's nachts overleed wat veel gebeurde, dan moest hij toch op het ochtendappèl aanwezig zijn. Je zag vaak overledenen in een kruiwagen tussen de gevangenen op het appèl: het aantal moest kloppen. Een collega zei eens tegen mij blij te zijn dat hij 40,2° koorts had nu kon hij naar het "revier", dat was het ziekenhuis, dat slecht uitgerust was; zonder verpleegsters, met veel te weinig operatie materiaal en verband, te weinig geneesmiddelen. Hollandse dokters, ook gevangenen, hebben hier geholpen wat ze konden. Bovengenoemde collega is na enkele dagen overleden. Tot 39,9° moest je werken zonder voldoende kleren in weer en wind, ook 's winters.
Was je bij het vliegtuig commando, dan moest je tot ±5 m omhoog klimmen op de wrakken van neergeschoten vliegtuigen om onderdelen uit te zoeken je kwam onder de olie te zitten en verwondde je aan scherpe randen. Ik heb velen gezien met open wonden, die slecht genazen door infectie en gebrek aan verband. Natuurlijk was er ook nog meer, wat ik niet gezien heb, bijvoorbeeld het "strafblock" voor zwaar gestraften, geheel van ons geïsoleerd en met een zeer streng regime. Maar genoeg hierover, misschien ben ik er in geslaagd de indruk van het "paradijs" Vught enigszins weg te nemen.
H. Kühler, 3 september 1981
Gymleraar Hendrik Kühler (4 mei 1908 - 13 mei 1990) werd op 4 januari 1944 gearresteerd in verband met de aanslag op de directeur van het Leidse arbeidsbureau een dag eerder. Hij werd, zonder iets te maken hebbend met de aanslag, als gijzelaar overgebracht naar Kamp Vught en verbleef daar tot zijn vrijlating op 26 mei 1944. Op verzoek van het rijksinstituut voor oorlogsdocumentatie, het huidige NIOD, schrijft hij, in 1949 zeer precies, zijn belevenissen tijdens zijn gevangenschap. Hieronder zijn verslag met kleine aanvullingen op zijn verhaal tussen [ rechte haakjes ].
Originele document bestaande uit 42 pagina en begeleidende brief. Met dank aan Frans Dekkers voor het bewaren en het beschikbaar stellen.
Arrestatie
Vught in de winter van 1944.
Gaarne vestig ik er de aandacht op, dat mijn belevenissen, zoals ik die hier weergeef, uitsluitend betrekking hebben op de periode van 5 januari tot 26 mei 1944; de toestanden zijn [ in het kamp ] nogal eens verschillend geweest, zodat deze opmerking wel nodig is.
In de avond van de 4e januari 1944 werd er door de Leidse politie bij mij gebeld. Ik moest bij de Duitse autoriteiten komen in verband met een (mislukte) moordaanslag op de directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau. De arrestantenwagen zou met een half uur komen. Een prettig half uur was dit niet; het was echter spoedig voorbij met het pakken van een koffer met allerlei zaken, die ik dacht als gijzelaar nodig te hebben. In Vught werd alles afgenomen; ik kreeg een en ander bij mijn ontslag volledig (en de textielgoederen verlegen = [Beschimmeld]) terug.
In de boevenwagen maakte ik kennis met twee aanstaande collega's de Gemeente-Ontvanger van Leiden [H. Filippo] en een bekend sigarenfabrikant [Simon Wijtenburg]. Wij stonden onder bewaking van enkele Leidse agenten, die op zeer kleine papiertjes onze beschuldiging lieten lezen; deze was voor alle drie gelijkluidend: Anti-mann und Hetzer.
Later hoorde ik nauwkeuriger gegevens over de arrestatie van de 36 Leidse en Voorschotense gijzelaars.[https://www.leiden4045.nl/aanslag-op-diederix/] Om één uur was het begonnen door de S.D. uit Rotterdam. Een vriend van mij moest meegaan om als expert (hij is taxateur) dienst te doen op de Ortskommandantur, hij zou met een uurtje weer thuiskomen. Dit uurtje werd acht maanden! Een andere gijzelaar had een benauwd ritje, daar de bewakende S.D.er voortdurend met zijn revolver speelde en hem af en toe dreigend op hem richtte. Dat dit geen spel was blijkt wel hieruit, de twee mede-gijzelaars niet eens op de Kommandantur zijn aangekomen zij zijn ergens buiten Leiden gebracht en daar zogenaamd op de vlucht doodgeschoten; het waren een dokter en een hoofd van een school. [Huisarts Hans Flu en Harmen Douma, hoofd van de Eerste Leidse Schoolvereniging]
Op de Kommandantur was het een drukte van mensen van allerlei slag, zo uit het gezin gerukt, sommigen met koffers, anderen zonder bagage al naar de tijd die bij de arrestatie gelaten werd.
Arrestatie
Wij werden daar een uurtje alleen gelaten; de stemming was lichtelijk nerveus, vooral toen er twee personen werden uitgeroepen: iemand uit Voorschoten, die vader was van 14 kinderen en om die reden naar huis mocht gaan, en de Conrector van het Gymnasium [Christiaan de Jong] . De laatste hoefde zijn koffer niet mee te nemen, die zou wel thuis bezorgd worden. Onder geleide ging hij weg. Een kwartier later hoorden wij, dat hij doodgeschoten was.
Even later werden wij in twee groepen gesplitst, een 16-tal mannen ging naar Michielsgestel; de overigen zouden de volgende dag naar Vught gebracht worden. Om een uur of half tien werden wij in een overdekte vrachtauto geladen en naar het politiebureau overgebracht, waar wij in enkele grote cellen de nacht doorbrachten.
Hier werden de eerste contacten gelegd voor vaak latere grote vriendschappen. Geslapen werd er niet en allen waren opgelucht toen wij om 5 uur 's morgens ons ontbijt (brood met jam en thee) van de politie kregen. De politie was ons 's nachts zeer behulpzaam met het wegbrengen van briefjes naar en pakjes proviand van huis.
Transport naar Vught
Daarna werden wij twee aan twee opgesteld met aan weerskanten politieagenten naast ons. Dit geleide heeft ons geheel tot het kamp Vught gebracht. Het was een mengelmoes van "goede", d.w.z. anti-Duitse agenten en N.S.B.ers. Het geheel stond onder commando van een N.S.B.-inspecteur, die ons, alvorens wij in het donker op weg gingen, op Duitse manier nadrukkelijk verzekerde dat er op een ieder, die poogde te ontvluchten, zou worden geschoten.
Ik wil de "goede" agenten niet verontschuldigen; zij hadden moeten weigeren ons uit huis te halen en weg te brengen, maar toch zou ik velen van ons willen vragen of zij in gelijke omstandigheden niet insgelijks hadden gedaan. Wat de agenten voor ons konden doen om onze lasten te verlichten dat hebben zij zeker gedaan.
Wij gingen dus in lange rij door het verduisterde Leiden. Ik hoorde voor mij een agent tegen een gevangene zeggen om er vandoor te gaan, hij zou expres misschieten. Deze deed dit niet, want was deze agent te vertrouwen? Bovendien zou een ander wel raak schieten en was de straat spiegelglad.
Zo bereikten wij, nagestaard door velen, die door onze voetstappen gewekt waren, het station en werden daar in de trein naar Utrecht gezet. Wij hadden een wagen voor ons alleen, aangehaakt aan de gewone trein. Het merkwaardige deed zich voor, dat de rest van de trein goeddeels bezet was met mensen, die bang waren ook opgepikt te worden en daarom elders gingen onderduiken.
In Woerden moesten wij overstappen. Wij werden in een glazen wachtkamer gedreven onder veel gevloek en getier van onze Inspecteur, omdat bleek, dat vele treinreizigers (het station was eivol) zich tussen ons in deze ruimte bevonden. Later heb ik vernomen, dat dit een bewuste poging van het publiek is geweest om zodoende enkelen onzer gelegenheid te geven in het duister te ontsnappen. Jammer genoeg is dit niet door ons begrepen, zodat wij volledig in het dorp Vught aankwamen. Nog steeds onder geleide van onze politieagenten gingen wij op stap. Een van de N.S.B.ers zou de weg wijzen. Hij deed dit verkeerd en daardoor liepen wij ongeveer twee uren in plaats van het nodige half uur. Gelukkig droegen de agenten onze bagage, wat aan de Duitse militairen, die vóór het kamp aan het oefenen waren, hoongelach en een scheldpartij op de Hollanders ontlokte. Verbeeld je, de bewakers droegen de bagage van hun gevangenen!
5-1-1944
Hier was het meteen en voorgoed uit met de vriendelijkheid, van nu aan waren wij nummers. Ons werd toegesnauwd met de neus naar de muur te gaan staan. Wij stonden zo zeker een half uur; ik zou nog de muur met zijn voegen en barsten uit kunnen tekenen. Hier kon ik mij volkomen realiseren wat ons verder te wachten zou staan, ik gevoelde mij voor 't eerst echt een gevangene; zonder enige rechten, overgeleverd aan de willekeur van elke Duitse misdadiger. Na een lange tijd (zo leek het tenminste) werden wij opgesteld in rijen van vijf met nu Duitse bewakers naast ons. De Leidse agenten zwaaiden af, met verlangen nagestaard door ons. De hoeden moesten af en zo ging het 't kamp in en de poort onderdoor. De slagboom viel achter ons dicht en daarmee werd de weg naar de vrijheid voorlopig afgesloten.
Wij kwamen op een zeer groot plein; het bleek de appèlplaats te zijn. Aan enkele zijden gebouwen, overigens met groen omzoomd.
Wij werden in een kamer binnengeleid en mochten weer lange tijd wachten. Veel haast hadden de heren niet om ons op onze uiteindelijke plaats te brengen. Wel werden wij hier door een Duitser ingeschreven en moesten wij allerlei persoonlijke bijzonderheden opgeven, als naam, geboorteplaats, schoolopleiding, vak enz. Eindelijk verschenen er een aantal gevangenen, die ons verder zouden behandelen. Hier maakten wij kennis met het bekende "zebra", de' boeven kleding, gestreepte blauw-grijze kleding, die een ieder droeg, en met de kale hoofden. Het geheel maakte een boef achtige indruk.
Hier verdween meteen onze gijzelaars-illusie. Wij vernamen, dat ook wij deze kleding moesten dragen en dat ook wij werken moesten zoals de Duitsers ons zouden opdragen.
Dus geen gijzelaar in burgerkleding, die de gehele dag naar eigen believen rokend en lezend kon doorbrengen.
Eerst werden onze koffers doorzocht. Hiervan mocht haast niets worden meegenomen: Geen scheergerei, geen kleding of onderkleding; vooral geen Bijbel. Ik had er een bij mij, deze mocht volstrekt niet mede naar binnen. Hier bleek voor 't eerst, wat ik later nog vaak ondervonden heb, dat de Duitsers in het kamp volstrekt anti godsdienst en anti-Christelijk waren. Alles, wat naar Kerk en geloof zweemde, werd ten strengste geweerd. Alleen wat sokken en een tandenborstel nam ik mee. Penhouders, geld, horloges, ringen, alles moest worden afgegeven.
Mijn trouwring hield ik stiekem.
Vervolgens moesten wij ons uitkleden en enkele minuten later waren wij allen gelijk in Adamskostuum en vielen alle maatschappelijke verschillen weg. Na weer wachten gingen wij naakt en wel op een stoel zitten en werden een voor een kaal geknipt. Ik moest er eerst aan wennen om in een dergelijk kostuum bij de kapper te zitten, maar dat scheen hier gewoon te zijn.
Gevangenen Kamp Vught buiten het kamp Foto: STIWOT / NMKV
Deze foto staat ook op de omslag van het boek: Leven naast het kamp; Kamp Vught en de Vughtenaren 1942 -1944
Bewaking en afrastering Kamp Vught
foto: https://www.oorlogsbronnen.nl/thema/KampVught
Plattegrond Kamp Vught Bron https://www.concentratiekampen.eu/plattegronden/kamp-vught/
Onze eerste werkdag (nog steeds in quarantaine) zal ik nooit vergeten. Ik werd na het appèl ingedeeld bij de metselaars (ik ben sportleraar van beroep). Metselen werd echter niet gedaan. Wij moesten kruiwagens met zand vullen, deze over een stel planken rijden en dan leegstorten in een loods, waarvan de vloer opgehoogd moest worden. Al spoedig merkte ik, dat er zo weinig mogelijk werd uitgevoerd. Je pikte de kruiwagen met de kleinste laadbak, liet deze zo min mogelijk vullen en treuzelde zo lang mogelijk met de lege kruiwagen; in het kort er werd zo min mogelijk gepresteerd. Het toezicht bij ons werd uitgeoefend door een Belgische Kapo, ook een gevangene. Elk werk stond onder toezicht van deze Kapo's (de betekenis van het woord Kapo is mij nooit verklaard, volgens sommigen zou het Kameratschafts-Polizei beduiden), altijd gevangenen en meestal van de goede kant, die het lijntrekken in de hand werkten. Als er Duits toezicht kwam, werd het anders. Dan hoorde je de waarschuwing: "Witte muizen" of "wapperen" of de Kapo begon een liederlijke taal uit te slaan, doorspekt met vloeken tegen de luie gevangenen. Dan vlogen wij, dan was het menens en meestal ging het de Duitsers niet vlug genoeg en werd je opgejaagd als beesten; vaak hadden de S.D.ers stokken bij zich of sloegen en schopten zij zonder deze hulpmiddelen.
Waren ze verdwenen, dan zakte alles weer in elkaar en werd er niets uitgevoerd. Rookwolkjes stegen overal op. Er hingen grote borden: “Rauchen strengstens verboten, Zuwiderhandlung wird bestraft". Dus werd overal clandestien toch gerookt. De Duitsers leerden mij in korte tijd iets, waar ik tot nu toe nooit aan gedacht had: saboteren en lijntrekken.
De werktijd was van 7 - 12 uur. Daarna eten van 12 - 1 en weer werken van 1 uur tot donker ('zomers tot 6 uur).
Het eten gebeurde in een loods, waarbij een paar honderd mannen zo snel mogelijk naar binnen trachten te dringen om de beste plaatsen en de schoonste (= minst vuile) borden te krijgen. Zat je zo een kwartiertje, dan kwam een rasechte Amsterdammer roepen: "Pannen wassen" en werd je weer naar buiten gejaagd om tot 1 uur wat te wandelen.
Het werken was dus deze eerste dagen wel uit te houden. Minder aangenaam was het, als het regende. Je was dan de gehele dag buiten en werd kletsnat, de flanellen jassen zogen zich vol water en als dan de Kapo nog een slechte bui had, liet hij de overjas uittrekken en werden alle kleren nat. 's Nachts sliep je in je onderkleren en waar geen gelegenheid bestond de kleren te drogen (één kachel voor 250 man) trok je de volgende dag de natte rommel weer aan.
Een van de eerste avonden kregen wij ook onze nummers, die links op de onder- en over jas genaaid moesten worden; ik kreeg G 8589 (G voor Gijzelaar).
De laatste avond, die wij in de quarantaine doorbrachten, kwamen de eerste pakketten van huis, 3 kilogram van allerlei heerlijkheden, als brood, boter, tabak, belegging, eigen gebakken pannenkoeken e.d. Wat heeft vooral dat eerste pakket veel voor ons betekend: Er was weer contact met huis en dit beduidde misschien nog meer dan de inhoud van het pak, hoe welkom dit ook was.
foto Collectie: Nationaal Monument Kamp Vught.
Rood: Politieke gevangenen en verzetsstrijders *
Paars (licht): Homoseksuelen (alleen mannen) en seksuele misdrijven
Zwart: Asocialen Werk en dienstweigeraars, lesbiennes, prostituees alcoholisten, zwarthandelaren *
Groen: Criminelen *
Blauw: Emigranten en buitenlanders nazi-Duitsland tewerkgesteld
Bruin: Roma en Sinti
Geel: Joden (soms dubbele kleuren) *
Paars (donker): Jehovah's Getuige *
Rood met letter: Buitenlanders kregen in hun driehoek de eerste letter van land van herkomst (B = België) *
Cirkel zwart-wit-rood: Vluchtgevaarlijk, extra bij driehoek
Nummer: Bijna iedereen kreeg een nummer *
* aanwezig in Kamp Vught
Zo kwamen wij na een week uit de quarantaine en begon het eigenlijke kampleven. Wij werden ondergebracht in het gijzelaarsblock, waar dus uitsluitend gijzelaars huisden. Er waren drie groepen van Groningers, een groep Limburgers, een uit Soest, nog een 12-tal Seyffardt-gijzelaars en veel later kwamen ook de familie-gijzelaars, personen, die gevangen waren genomen voor daden, bedreven door familieleden.
In de andere Blocks woonden de politieke gevangenen, kenbaar aan een rode driehoek boven het nummer; de zwarthandelaars met een zwarte driehoek, de Bijbelvorsers met paarse driehoek; deze zaten alleen gevangen voor hun godsdienstige opvattingen; de Joden met een kleine Davidsster en de gewone misdadigers met groene driehoek. Deze laatste waren (typerend) uitsluitend Duitsers. De nationaliteit werd aangegeven door de eerste letter van het land, in de driehoek (B voor België, F voor Frankrijk enz.) Het minst in aantal waren de zwarthandelaars, deze gingen later allen naar Ommen.
In de winter van 1944 waren wij met een 4000 mannen, waaronder veel Belgen. De verstandhouding tussen de verschillende groepen was goed.
Kampbewaking
Het kamp werd beveiligd tegen ontvluchtingen pogingen door prikkeldraad. Dit was ongeveer 3 meter hoog en van boven naar binnen omgebogen. Op regelmatige afstanden hingen er lege bierflessen in en koeienbellen. Wanneer dus iemand aan het draad raakte, begonnen deze te rinkelen of te luiden. Er is een tijdlang door de gevangenen gewerkt om elektrische stroom door het draad te leiden. Zover is het echter niet gekomen.
Om het buitenste prikkeldraad heen stonden op regelmatige afstanden de wachttorens; 's nachts werd elke toren bemand, overdag om de andere. In deze torens bevonden zich zoeklichten en mitrailleurs. Toch zijn er in de winter van 1944 zeker een 10 tal geslaagde ontvluchting pogingen geweest.
Binnen de buitenste omheining van prikkeldraad bevond zich de neutrale zone. Dit was een strook grond van een meter of 25 breedte. Streng was het verboden zich hierin te begeven. Overal stonden bordjes met doodskoppen. Op de geen, die zich hierin bevond, werd direct geschoten. In mijn tijd is dit echter niet gebeurd. Behalve de buitenste omheining liepen er meer prikkeldraad versperringen door het kamp, zo waren de Industriehof (waar zich o.a. de fabriek van Philips bevond) en dat deel van het kamp, waar zich de veroordeelde politieke gevangenen bevonden, apart afgezet; evenals het vrouwen-Lager.
's Nachts liepen er ook nog patrouilles met honden door het kamp; deze werden ook gebruikt bij werken buiten het kamp.
Psychologie S.S.
De bewaking van het kamp geschiedde door Hollandse, Duitse en Roemeense S.S. De naderende invasie wierp zijn schaduw al vooruit. Vele bewakers, die in Amersfoort beestmensen waren geweest, waren in Vught vrij beminnelijk. Ik noem hier o.a. het Kerstmannetje, die bij ons een vriendelijk oud heertje leek, en de Bochel. De geest der bewaking was sterk anti-godsdienstig. Bijbels waren taboe (clandestien waren er zeer veel) en werden bij ontdekken in de kachel gegooid. Godsdienstoefeningen waren streng verboden; zij werden toch altijd gehouden. Hier kom ik later nog op terug. Het onderhoud van de woonblocks liet veel te wensen over; zeer vele ruiten waren stuk en lekkages traden vaak op.
Bij een aangekondigd bezoek van Rauter werden alle ramen echter in ijltempo des nachts om ongeveer 3 uur gemaakt; daarna werd er niet meer naar omgekeken.
Bij het overtrekken van geallieerde vliegtuigen vertoonden de Duitsers grote angst. Gebeurde dit overdag, dan moesten de wachtposten de torens verlaten en zich eronder opstellen. Kwamen ze toevallig op 't appèl, waar altijd schijnwerpers brandden, dan hadden wij een bofje; de lampen werden gedoofd en wij moesten in de looppas naar binnen.
's Nachts brandden er in de slaapzaal en andere zalen zeer flauwe lampen. Velen gingen naar het toilet, het was een voortdurend geloop, wat niet te verwonderen was met het waterige eten en het grote aantal mannen.
Alle ramen waren zo verduisterd, dat er geen licht naar buiten scheen. Kwamen nu de vliegtuigen, dan gingen alle lichten ook nog uit; het werd dan zeer moeilijk om je bed uit de 250 stuks te vinden en omgekeerd ook om het toilet terug te vinden. Dit heeft wel tot incidenten geleid. Ging het licht niet onmiddellijk uit, dan kwamen de Duitsers vloekend binnen en dreigden met vuurwapenen.
Een typisch geval van de Duitse mentaliteit en van het steeds geldende principe: een voor allen en allen voor een, deed zich op Goede Vrijdag voor.
Er bleek een Hollandse terdoodveroordeelde marechaussee ontvlucht te zijn. Deze was gewond en liep op krukken. Grote woede bij de Duitsers. Om 6 uur moesten wij op 't appèl aantreden, in plaats van om 7 uur. Om half tien stonden wij er nog, natuurlijk zonder gegeten te hebben. Daarna hebben wij nog anderhalf uur straf geëxerceerd, zodat wij om elf uur binnen waren. Toen was er geen tijd meer om te eten en moesten wij meteen naar bed. Tot straf moesten alle gevangenen, die bij de politie of marechaussee waren, uittreden (ruim 50!) en werden in de gevangenis (bunker) opgesloten. Zij zaten hier 7 weken opgesloten, een zeer zware straf. Ook op de bunker kom ik nog terug.
De zebra-kleding, reeds beschreven, diende natuurlijk ook om ontvluchten te voorkomen. Ongeveer eind februari was hier een tekort aan en kregen velen burgerkleding, d.w.z. burger pakken van weggevoerde Israëlitische Nederlanders. Deze werden niet gepast en waar de Joodse gevangenen veelal klein van stuk zijn, gaf dit tot narigheid aanleiding. Wij kregen in groepen van 30 man de jassen en broeken letterlijk toegeworpen en moesten onderling maar ruilen. Ik kreeg een zomerbroek van dunne stof ('t vroor nog) en een jasje dat knelde in de schouders en van voren niet dicht kon.
Vele pakken waren beschimmeld en stuk. In de rug was een cirkel uitgeknipt met een middellijn van 30 cm en dicht genaaid met fel gekleurde lappen handdoek of theedoek. Hetzelfde beeld vertoonde de broek op beide knieën. Wij hadden veel weg van clowns. Natuurlijk werd dit gedaan, alweer om ontvluchten te voorkomen. Een andere, mislukte poging om ons belachelijk te maken had plaats in het voorjaar van 1944. Op een keer kregen wij schoon ondergoed dat bleek te bestaan uit dameshemdjes, directoires, chemise-enveloppes en bustehouders. Wij hebben ons ermee beholpen en 's avonds op de slaapzaal gaf het aanleiding tot grote hilariteit. Eens te meer waren de Duitsers hun doel voorbij geschoten en hadden buiten het Hollandse gevoel voor humor gerekend.
© tekeningen Piet Zwart
De vraag over administratie en inrichting, schrijft Kühler in extra bijlage" Over de Schreibstube, Politische Abteilung en Effektenkammer weet ik geen bijzonderheden, ik ben er nooit in geweest. Geld en sieraden (ringen) worden in de Effektenkammer bewaard. Ook kon je er de goede Hollandse geld, dat er bewaard werd, inwisselen tegen (waardeloos) Kampgeld".
Kühler verslag gaat verder...
Eens in de week mochten wij een pakket (3 kg) van huis ontvangen. Op het avondappèl werden de gelukkigen afgeroepen en dan werd het pakje op de Poststelle afgehaald. Dit was een flink gebouw met een ruime zaal. Achter een lange toonbank lagen alle pakketten, en stonden een aantal gevangenen, met de uitreiking belast. Bovendien stonden bij elke uitreikplaats een of meer SS'ers, die alle pakken geheel nazagen; het gestuurde brood, boter en koek doorsneden om verborgen dingen op te zoeken. Over het algemeen werd er in mijn tijd weinig door deze heren gestolen; wel pikten zij wat sigaretten of snoepjes weg en werden altijd vitaminen en aspirines verbeurd verklaard; vermoedelijk omdat zij daar zelf krap in zaten. Voorlopig bleven deze zaken dan op de toonbank liggen; vaak lukte het nog om ze stiekem in te pikken.
Dat deze pakketten in een grote behoefte voorzagen, zal wel blijken, wanneer ik het kamp eten zal behandelen. En vooral ook het psychologisch effect is enorm geweest. Ik weet de piëteit [= eerbied, respect] waarmee ik alle heerlijkheden uitpakte; ‘t was immers door je vrouw zelf ingepakt: wat was het heerlijk op deze manier nog contact met huis te hebben Op een kwade dag werden er tafelmessen gevonden, verborgen in boter en brood van de groep uit Soest. Als straf (principe één voor allen en allen voor één) kregen alle gijzelaars toen zeven weken “Paketsperre”. Gebrek hebben wij niet geleden, daar zorgden de andere gevangenen en het Rode Kruis voor.
Eens per week kregen wij nl. de Rode Kruis pakketten, gevuld met voedzame en goede etenswaren. Enige tijd ontvingen wij ook de Vught-pakketten, die belangeloos door bewoners van het plaatsje waren bijeengebracht. Deze laatsten werden echter spoedig verboden. Maar tijdens de “Pakketsperre” kregen wij veel meer Rode Kruis pakketten met overvloed van roggebrood met spek, worst en zelfs een ei met Pasen. Het Rode Kruis heeft zeer veel voor het kamp Vught gedaan en speciaal de dames Klompers, Timmenga en Remmers hebben zich bij het klaarmaken en bezorgen hiervan buitengewoon verdienstelijk gemaakt.
[ De hulpverlening aan het kamp komt uitgebreid aan de orde in het boek: Leven naast het kamp; Kamp Vught en de Vughtenaren 1942 -1944, door Boyd van Dijk ISBN 9789000354863, uitg. 2013 ]
De kampvoeding was slecht en zonder pakketten zouden wij honger hebben geleden. Het brood was “soldatenkuch” van 12 dagen oud en vaak beschimmeld. Eén kuch werd uitgereikt voor avondmaal en ontbijt, soms met een lik margarine, soms alleen met jam, leverworst of geheel niets. Op het werk kregen wij dikwijls een extra stuk brood met worst voor z.g. zware arbeid. Het warme eten was altijd lepelkost: en bestond uit zuurkool, koolraap-of witte bonensoep. Alleen de laatste pot was te eten en die kregen wij alleen op zondag en dan was er meestal veel te weinig.
Bij de zuurkool en koolraap was er overvloed, maar omdat dit praktisch oneetbaar was, bleef er veel over en zo kregen wij dan bij de betere bonensoep veel kleinere hoeveelheid, want de Duitsers vonden het zonde wanneer er eten overbleef, zoals zij natuurlijk gemerkt hadden bij het slechte eten.
Dat dit plagerij was, begrepen wij heel goed en wij verzetten ons ertegen door het slechte eten door de W.C.'s weg te spoelen, wat echter niet afdoende was. Bovendien raakten de W.C.'s spoedig verstopt. Aardappelen of vet waren nooit terug te vinden in het middagmaal; toch moesten deze zaken wel in de keuken geweest zijn, maar zij werden georganiseerd (= gestolen) door de Kapo's en werkers in de keuken; de goeden natuurlijk niet te na gesproken.
Tweemaal heb ik de aardappelen in het eten gevonden. De eerste maal was de schilmachine stuk. Wij kregen toen de ongeschilde aardappelen bij de gewone soep uitgereikt; ik ontving ze in mijn muts, pelde ze daarin uit en deed ze toen in het eten; een ongekende traktatie. De tweede maal was op Hitlers verjaardag, toen wij eens geen soep kregen, maar aardappelen met groenten en surrogaat-jus. Toch smaakte het niet, maar dit kwam door de gelegenheid, waarvoor het uitgereikt werd. Het drinken bestond uit surrogaat-koffie of thee bij ontbijt en avondbrood en verder uit water.
Een enkele maal hebben wij pap gegeten, meestal was deze slecht, soms zeer goed, maar dan kwam het van het Rode Kruis. In de keuken heb ik een enkele blik geworpen. Het was een enorme ruimte, zeer hygiënisch en met moderne machines ingericht. Het was voor ons slechts jammer, dat er zulk slecht eten vandaan kwam.
De hygiëne in het kamp was afwisselend slecht en goed. Veel konden wij er zelf aan doen. Zeep werd van huis gestuurd. Elke morgen was het verplicht zich te wassen met ontbloot bovenlijf. Ik had de gewoonte aangenomen mij elke morgen geheel te wassen en heb mij daar zeer wel bij bevonden. Het koude water hardde bovendien tegen bronchitis. Vrij regelmatig (later werd dit minder) gingen wij om de 14 dagen een warme douche halen en kregen dan meestal schoon ondergoed.
Met ruim 200 man moesten wij ons dan uitkleden. Het vuile goed werd ingeleverd en het schone werd met de bovenkleren gebracht naar de aankleedruimte. Nog steeds naakt gingen wij dan terug naar de doucheruimte, waar een 40-tal douchekranen tegelijk door de Duitse Kapo, die hier het toezicht had, werden opengedraaid. Ik vond het hier altijd een zeer matig genoegen. Met vijf man onder één douche gaf nogal eens een "naakt' gedrang, wat onaangenaam was. Bovendien draaide de Kapo plotseling de kranen op koud, als het afgelopen was, waarna hij de gewoonte had een tuinslang met koud water op de gevangenen te richten, die zo snel mogelijk weg vluchtten naar de aankleedruimte. Daarvoor moesten wij allen door een deuropening, niet groter dan een gewone kamerdeur, wat altijd een hevig gedrang gaf met valpartijen, waarbij verwondingen en zelfs been- en arm breuken optraden.
In elk concentratiekamp kwamen luizen voor. Ook in Vught. En daarvoor werden wij elke week ontluisd. Dat hier speciaal onze enige vrije middag (zondag) en dan nog wel de etenstijd, voor werd uitgekozen, was natuurlijk plagerij. De maatregel zelf heb ik altijd toegejuicht.
Bij deze luizencontrole moesten allen in lange rij met bloot bovenlijf, het hemd in de hand aantreden. Een van ons (ik deed het vaak zelf) moest de okselruimte van het hemd op luizen na zoeken. Daarna liep je door tot de dokter, liet de broek zakken en deze, eventueel met helper, onderzocht het gehele lichaam. Daar wij dokters onder de gijzelaars hadden, deden dezen het zelf, wat wel zo prettig was. Veel slachtoffers waren er nooit, het aantal personen, dat luizen had, bedroeg bij ons meestal een drie tot vijftal. En deze personen zaten niet onder de luizen, maar hadden er meestal een stuk of tien, soms nog minder.
De slachtoffers moesten hun kleren inleveren. Deze werden met de dekens naar de gaskamer gebracht en daar van luis gereinigd. Een dag later kwam alles schoon weer terug. Ook kreeg de patiënt een extra douche.
De stromatrassen op de bedden waren buitengewoon smerig. Als je bovenbuurman zich omdraaide op zijn bed (wij lagen driehoog onder elkaar) kwam er een wolk van stof en strodeeltjes naar beneden dwarrelen. Ook de dekens waren vies. Een enkele maal moesten wij ze kloppen. Dit was onbegonnen werk, enorme stofwolken bleven er altijd uitwaaien.
Voor het schoonhouden van de Blocks waren wijzelf aangewezen. Een ieder kreeg per week corvee voor schoonhouden slaapzaal, wasruimte, eetzaal of toiletten. Over het algemeen werd dit heel goed gedaan en stelden wij er een eer in de Hollandse zindelijkheid hoog te houden. Toch viel het niet altijd mee, de meesten van ons waren volkomen leek op dit gebied en vaak niet erg handig. De hulpmiddelen waren vaak zeer versleten (bezems) en onvoldoende. Vooral het schoonhouden van de W.C.'s vergde veel "talent", dit vond ook zijn oorzaak hierin, dat er gevangenen waren, die deze nuttige instellingen moedwillig of bij ongeluk (ziekte !) bevuilden. Over het algemeen genomen was ons Block helder. Hetzelfde kan van de andere Blocks gezegd worden; de kampbevolking stelde er over het algemeen prijs op, haar woon gelegenheid zo schoon mogelijk te houden.
Medische verzorging
Wat ik van de medische verzorging weet, is, daar ik steeds gezond geweest ben, niet veel. Ik zou daarvoor willen verwijzen naar het boek Onderdrukking en Verzet, waar dokter Steyns er een hoofdstuk aan gewijd heeft (Eerste Deel). Ik zou met enkele losse opmerkingen willen volstaan.
Zoals reeds beschreven, werden wij bij binnenkomst in het kamp zeer nauwkeurig onderzocht. Ook bij ontslag gebeurde dit. Al naar resultaat hiervan werd je geschikt bevonden voor arbeid 1, (zware arbeid), arbeid 2 (= lichte arbeid) of Kampfunfähig verklaard. In het laatste geval werd je in een apart Block gezet, het Invalidenblock geheten, en behoefde alleen de appèls mede te maken. Meestal werd je dan binnen 8 weken naar huis gezonden, als je tenminste niet vergeten werd, wat ook nogal eens gebeurde. Wanneer je 's nachts ziek werd of zelfs stierf, moest je de volgende morgen toch naar het appèl. Zwaar-zieken en doden werden dan op een kruiwagen gelegd en kwamen zo op het appèl: het aantal moest kloppen!
Had je koorts tot 39.8 graden dan was je niet ziek en moest aan het werk blijven. Met 39.9 graden werd je ziek verklaard en mocht na het appèl naar de dokter in het Revier (= ziekenhuis). Meestal werd je dan opgenomen. Daar ik nooit in het Revier (de gevangenen spraken altijd over de Rivier) geweest ben, weet ik daar weinig van af. Het was behoorlijk ingericht; de artsen waren vaak Hollandse (gevangen) artsen, die hun uiterste best deden de gevangenen te helpen. De verpleging was echter vaak onvoldoende, de verplegers waren in het algemeen ongeschoolde leken.
Ik zal nooit de verzuchting vergeten, die op het appèl eens een familie-gijzelaar met suikerziekte en open gelopen voeten, tegen mij maakte, die op een kruiwagen naast mij lag. "Ik heb Goddank eindelijk 40.6 graden koorts, nu kan ik tenminste opgenomen worden". Hij is gestorven in het kamp.
Wie overleed, kwam in het Crematorium en viel dan in handen van Joep [Jupp Dillschneider], een Duitse Kapo, die tegelijk beul (voor de executies) en lijken-opruimer was. Men zegt, dat hij de doden eerst beroofde en dan verbrandde. Dikwijls zag ik de vuil-zwarte rook uit de schoorsteen van het Crematorium opstijgen, ik wist dan dat Joep aan het werk was.
Waren de lichamelijke klachten niet ernstig, dan mocht je je wenden tot de Sanitäter. Dit was een kwakzalver, die een zekere "feeling" had voor kwaaltjes en het air van een dokter. Ik heb mij nooit aan hem gewaagd. Toch deed hij vaak veel goeds, al was het alleen maar door suggestie en door het toekennen van extra porties eten voor ondervoede gevangenen.
In Vught moest hard gewerkt worden. In de volgende bladzijden wil ik een indruk trachten te geven hoe getracht werd dit doel te bereiken en of de Duitsers hierin geslaagd zijn. Er waren verschillende Arbeits-commando's, zoals Bauernhof, Bauleitung, Holzplatz, Torn-Commando, Metselaars, Luftwaffe, Philips (het grootste), Fisenbahn, Kanalstrasse, Keuken en anderer. Ik begin nu met een normale dag in het kamp te beschrijven en zal dan wat dieper ingaan op de verschillende commando's waar ik gewerkt heb.
Om kwart voor vijf luidden er talrijke bellen. Meteen moest je dan opstaan, alles was altijd gehaast. Wassen, bedden opmaken, aankleden, ontbijten. Om half zes uiterlijk werd je naar buiten gejaagd. 's Winters was dit niet aangenaam; het was dan stikdonker en schuilgelegenheid was er niet. Wij probeerden clandestien wel in het wasruimte blijven, maar werden er vaak toch uitgejaagd.
Om half zeven werd er aantreden gebeld. Blocksgewijs moesten wij in rijen van vijf gaan staan en marcheerden af naar de appèlplaats. Van alle kanten stroomde deze zeer ruime plaats vol met gevangenen. Block naast Block stonden wij dan, vijf rijen diep, de kleinsten voorop, te wachten tot het de heren Duitsers beliefde het appèl af te nemen. Dit ging altijd gepaard met de mutsen ceremonie en in de stand staan en weer in ruststand.
De Blockoudste gaven elk hun aantal gevangenen op en als het getal klopte, werden wij uitgeroepen om de Arbeits-commando's te vormen.
Daarna marcheerden wij commando's gewijze naar de plaatsen, waar elk te werken had. Daarbij moesten wij de “Duitse Bocht” passeren, een plaats waar de colonne om moest tuigen en daarbij langs de hoge "heren" van het kamp moesten marcheren. Het was een gevaarlijk punt, steeds werd hier door de Duitsers geslagen en geschopt als iets niet naar de zin was en ook wel zonder reden. Wij herademden altijd als wij hier doorheen waren.
In de quarantaine was ik bij de metselaars ingedeeld; in het kamp zelf kwam ik eerst in de Bauernhof terecht. Hier heb ik twee dagen gewerkt op het land van een boer, die uit zijn hof verdreven was. Eerst hadden de gevangenen een sloot moeten dempen, die voor de afwatering diende. En omdat het land nu onder water liep, moesten wij weer een sloot graven ongeveer een 20 meter van de eerste. Alleen als er Duits toezicht kwam groeven wij in de modder. Voor de rest van de dag rusten wij uit op de schoppen. De volgende dag was het veel onrustiger. De S.S. was lastig en loerde aan alle kanten of er gewerkt werd. Ik moest de gehele dag een soort radijs achtige knollen uit een akker trekken, een onnoemelijk taai werk, maar inderdaad zwoegde ik die dag behoorlijk. Gelukkig kwam er 's middags een zware mist opzetten en daar wij buiten het kamp waren, moesten wij met het oog op ontvluchtingspogingen, snel naar binnen en hoefden toen niets meer te doen.
De volgende dag ben ik bij de Kanalstrasse gaan staan. Dit werk beoogde het aanleggen van een straat naar een kanaal buiten het kamp om een bruggenhoofd te maken voor een later te bouwen brug over het water. Het lukte mij enige dagen hierbij te blijven. Wij hadden een dragelijke Duitse Kapo. Wij moesten weer kruiwagens zand sjouwen en boomstammen, die te dragen waren, uit het bos halen.
Toen leverde de Kapo mij over aan een ander Kommando, waarvan ik de naam vergeten ben, maar waar een Duitse misdadiger aan het hoofd stond, die graag mishandelde. Hier heb ik de slechtste tijd gehad. Het begon al de eerste dag. Wij moesten een zware boomstam dragen over een afstand van een paar honderd meter. Daar het de Kapo niet vlug genoeg ging, sloeg en schopte hij waar hij kon raken. Hij raakte een ouder iemand, een drogist uit Groningen, zodanig op het hoofd, dat een gat ontstond, dat met vier hechtingen verbonden moest worden. 't Werd de gehele dag jagen en hard werken; ik was blij, als ik met mijn kruiwagen even uit zijn ogen was, om weer wat op verhaal te komen. De andere dag moesten wij een dam in een sloot opwerpen. De gehele dag stonden wij in een stromende regen op een plank boven water stenen te gooien in dat water. De overjassen moesten erbij uit, omdat het niet snel genoeg ging. Hij beloofde mij, dat ik de volgende dag in het water zou moeten staan met hoge laarzen aan. Daar deze laarzen altijd lekten en het januari was, gevoelde ik daar niet veel voor.
foto Collectie: Nationaal Monument Kamp Vught. https://www.nmkampvught.nl/ontdekken/het-verhaal/tijdens-de-oorlog/winter-1944-geweld-en-veerkracht/
Eind februari kwam er plotseling een einde aan mijn werken daar. Ik werd uitgeroepen om bij Philips te komen werken. Dit was het grootste commando ( 700 mannen en vrouwen) en er werd gewerkt in de Philipsfabriek, die binnen het kamp was opgebouwd met de bedoeling de gevangenen het leven wat dragelijker te maken, hun enig contact mogelijk te maken met de buitenwereld (er kwamen geregeld burger-employé's ter contrôle in de fabriek) en om wat betere voeding te verstrekken. Dit laatste geschiedde door de beroemd geworden Philiprak. Deze werd om 4 uur uitgereikt en bestond uit een halve liter uitstekend eten, waar je het vet in proefde. Het was een dagelijks terugkerende traktatie, die door een ieder zeer gewaardeerd werd. 't Is voorgekomen, dat een chauffeur van de fabriek met Kerstmis zijn vakantie onderbrak om de Vughtenaren hun prak te kunnen bezorgen. Als wederdienst kreeg hij toen van elke gevangene van het commando een sigaret (zelf gerold natuurlijk) en ging hij zeer verdiend met een paar honderd sigaretten naar huis.)
Als nieuweling moest je eerst aangenomen worden door de directie, die uit gevangen genomen ingenieurs bestond. Voorlopig werden wij (ik was met een mede-gijzelaar opgeroepen) op een bank achter in een grote zaal gezet. Het was toen 7 uur 's morgens. 's Avonds om 7 uur zaten wij er nog. Al die tijd hadden wij niets te doen, een bezigheid, waar je aan moet wennen. In de middagpauze was er geen eten voor ons. Een Joodse dame gaf ons brood, dat zij voor ons opgeduikeld (georganiseerd) had. "Ik hoop, dat ze voor mijn kinderen in Polen ook zullen zorgen", was haar antwoord op mijn bedankje. Dat was het leed van de Joden in Vught uit elkaar gerukte families die nog hoopten elkaar eens terug te zien.
De tweede dag om 3 uur 's middags werd ik officieel Philips-arbeider met een loon van f 4.- per week (in kampgeld). Voor dat geld konden wij in de kantine soms sigaretten kopen in koppelverkoop met blikjes hertenvlees, dat niemand lustte en dat naar vis smaakte. De prijs van één doosje sigaretten kwam dan op 2.- à 2,50 gulden. Surrogaat gebakjes (à 0,25 cent) waren ook te koop. Eens konden wij sigaretten kopen, gekoppeld aan gebakjes, die beschimmeld bleken en oneetbaar. Er is toen een gebakjes-gevecht geleverd als op een ouderwetse film. Later konden wij vaak radijs en sla kopen en flesjes spuitwater, waar veel gebruik van werd gemaakt, ook al moest de sla niet-klaargemaakt genoten worden. 't Was rauwkost!
Soldeerbout Philips
Mijn eerste plaats was op de soldeer-cursus. Hier leerde je solderen met een elektrische bout. Af en toe kwam er een Duitser controleren of er wel gewerkt werd. Nu gaat solderen geluidloos en dat vond meneer geen werken. Onze voorwerker, een jong student, liet ons bij een volgende controle met onze bouten hard op de tafel timmeren. Nu was er lawaai genoeg en tevreden ging de S.D.er weg. Na een dag of drie werd ik geplaatst op de scheerapparatenband, waar ik tot mijn ontslag bleef. Mijn werk bestond uit het gelijktrekken van de veertjes voor deze apparaten, het plaatsen dezer dingetjes in het toestel, een moer erop draaien, nog een schroefje en dan het geheel doorgeven aan mijn achterbuurman.
Zo moesten er 300 stuks per dag afgeleverd worden. Bij normaal werken schat ik dit op ongeveer 4 uren arbeid; wij kregen er 11 uur voor. Het tempo was dan ook niet snel. Soms was er materiaal gebrek en werkten wij niet. De band bleef echter bestaan, omdat wij net deden of we werkten. Als er Duitsers in de buurt waren, bouwden wij ijverig aan enige toestellen, die naast ons lagen. Verdwenen zij weer, dan braken wij de apparaten weer af. Eens heeft dit 9 dagen zo geduurd en hebben wij al die tijd lijngetrokken. Overigens niet erg, ‘t was toch werk voor de Duitsers. Dat Philips zijn volle medewerking gaf, blijkt er wel uit, dat de aflevering van 300 stuks per dag altijd klopte; zelfs die 9 dagen.
Radio berichten
De andere vleugel van ons gebouw diende voor de radio-band. Hier werden 100 toestellen per dag gebouwd. Zoals overal op de Philips fabriek, die nog vele andere afdelingen had, werd zwaar gesaboteerd en goed werk heeft de fabriek zelden verlaten. Maar Philips heeft hier een prachtig werk gedaan, waarvoor honderden ex-gevangenen steeds dankbaar zullen blijven. Wij hadden daar een draaglijk bestaan, zaten binnen bij kachels en konden bij het werk oud worden. De radio-band had nog een geweldig voordeel. Hier is steeds bij het proefspelen van de toestellen geluisterd naar de Engelse zender, niet door één, maar door talrijke personen. Hierdoor waren wij steeds op de hoogte (en met ons het gehele kamp) van de gebeurtenissen aan de fronten, wat een geweldige morele steun gaf. Wij hadden ons eigen, zeer soepele, middagappèl, waardoor wij behalve 's zondags, vrijgesteld waren van de langdurige en vermoeiende avondappèls. Toen later bij de langere dagen ook de kampwerkers tot 7 uur moesten werken, verviel dit privilege.
In alle gebouwen van Philips speelde de fabrieks-radio. Ik heb dit altijd erg gewaardeerd; er waren er ook, die het hinderlijk vonden. Bovendien werd deze radio gebruikt voor het doorgeven van boodschappen en op zondagmorgen zongen de gevangenen ervoor. Ik herinner mij een operazanger aan onze band, die prachtig het smartlied uit Paljas vertolkte.
Al spoedig had ik vriendschap gesloten met mijn naaste buren van de scheerapparatenband. Het waren twee Nijmeegse politie agenten, die nog niet veroordeeld waren, maar die illegaal werk hadden gedaan; een vrouwenarts uit dezelfde plaats (hij heette dr. van Vught ! [Daniël van Vugt, 1896-1945) en een Amsterdams handelsman. Menig genoeglijk uurtje brachten wij door met praten over allerlei; wij werden goede vrienden, lieten elkaar brieven en foto's zien en waren van elkaars gezinnen volkomen op de hoogte. De omstandigheden werkten er toe mede, dat je spoedig dikkere vrienden werd dan in de vrije maatschappij.
Diep tragisch was het dan ook toen op 19 mei het Schnellgericht in het kamp kwam, mijn vrienden uitriep en hen diezelfde morgen met vele anderen ter dood veroordeelde. Alleen dr. van Vught kwam er met één jaar af. Maar ook hij heeft dat jaar, na een transport naar Duitsland, niet overleefd. Ik breng eerbiedig hulde aan deze ( en de andere) stille helden, die bijna altijd opgewekt hun hoop op de naderende invasie hadden gesteld, maar voor wie de hulp te laat is gekomen.
Er zaten op dat ogenblik (half mei) een 40-tal ter dood veroordeelden in de gevangenis (bunker). Vanuit het kamp is door de gevangenen een grote hoeveelheid tabak en bijbels in de gevangenis gesmokkeld. Geestelijke bijstand werd ten enenmale geweigerd. Mijn vrienden zijn enige weken later te Scheveningen doodgeschoten. Als Kapo hadden wij bij onze band Erich [Erich Beck, volgens het boek "Het hele leven is hier een wereld op zichzelf: de geschiedenis van Kamp Vught], een ras misdadiger (Duitser) met groene driehoek.
Meestal was hij nogal tam; omgedraaid door de naderende bevrijding. Zo betrapte hij mij eens bij het schrijven van een brief op zondagochtend. (Wij werkten bij Philips uit principe nooit op deze ochtend, hoewel het verplicht was), waarop zich dit gesprek ontspon:
"Was machst du da?"
"Das ist sehr dumm von mir".
"Ja, das finde ich auch",
waarop Erich verdween. Normaal stond op zoiets 3 dagen bunkerstraf.
Van de Duitse bewakers bij Philips herinner ik mij het best Müller, een klein, geniepig officiertje, die steeds rondsloop of hij iemand betrappen kon. Had hij een slachtoffer ontdekt en had deze hem nog niet opgemerkt (je viel wel eens in slaap tijdens het werk) dan kon hij staan te genieten voor hij de overtreder wakker maakte. 't Overkwam een onzer Leidse gijzelaars eens. Hij werd meegenomen om inlichtingen te geven en kwam later terug met een flink gat in 't hoofd. Miller vond, dat hij niet beleefd genoeg was geweest en had daarom een glazen asbak op zijn hoofd stukgeslagen. Dit spaarde hem echter zijn drie dagen bunker, Müller durfde het niet doorgeven, omdat hij al eens gewaarschuwd was wegens vrouwenmishandeling. Alweer de invasievrees!
De W.C., gezamenlijk voor radio- en scheerapparatenband, was onze sociëteit en tevens clandestiene rookplaats. Heel wat sigaretten zijn daar stiekem gerookt, de S.D. kwam er nooit.
Ook ontdekte ik in een andere afdeling van de fabriek een W.C., waar haast nooit iemand kwam. Daar kon je wel eens vijf minuten alleen zijn. Dat je daar behoefte aan had, blijkt wel, omdat je nooit alleen was. Slapen, wassen, eten, werken, naar 't toilet gaan, altijd was je met 10-tallen anderen tezamen.
Van de commando's waar ik niet gewerkt heb, noem ik nog het Torn-commando. Hier moesten de gevangenen, die geen zware arbeid mochten doen (Arbeit II) soldatenjassen en kleren uit elkaar tornen om nieuwe kleren van te maken. Omdat dit vaak kleren van gesneuvelden of gewonden waren en er bloedsporen van die wonden teruggevonden werden in de is kleren, maakte dit het werk niet prettiger.
Een van de zwaarste commando's was het Luftwaffe. Neergeschoten vliegtuigen werden in grote hoeveelheden naar het kamp gebracht. De wrakstukken werden op een grote berg gegooid en moesten dan door de gevangenen worden uitgezocht, op wat nog bruikbaar was. Deze berg was zeker 12 à 15 meter hoog en had veel scherpe randen. Tot bovenop stonden mannen, die vaak zich wondden en bovendien onder de olie kwamen te zitten.
Ook lagen er gehele cabines, waar wij nogal eens in gingen kijken. Wij kregen eerbied voor de soliditeit van de geallieerde vliegmachines. Grote hoeveelheden rubber en rubberbanden waren ook aanwezig. Deze werden druk gebruikt om onder de klompen en klomp schoenen te slaan. Totdat de Duitsers erachter kwamen. Toen heette het sabotage en werd er een controle-appèl gehouden. Velen hadden de zolen van het schoeisel afgetrokken en in de zak gestopt. Na afloop werden deze zolen er prompt weer onder geslagen.
Blocksgewijs moesten wij voorover gaan liggen met de onderbenen omhoog. De Duitsers liepen dan de rijen langs en controleerden de onderkant van de voeten. Ik keek zo eens ons Block langs en zag daar allen in 't stof liggen, professoren, fabrikanten, onderwijzers en arbeiders. Een vernederende situatie. Maar de humor won het toch weer en er is smakelijk gelachen, omdat de meesten de Duitsers weer te glad af waren geweest. Enkelen werden natuurlijk betrapt en kregen als straf een paar uur straf-exerceren op zondagmiddag..
Ik heb over het algemeen gezien, dat de mensen trachtten het beste van te maken. Er werd veel gekankerd, wat te begrijpen was, er werd veel gelachen, de Hollandse humor werd hoog in ere gehouden. Er werden nogal eens liederen gezongen onder het marcheren. Dit werd verboden. Prompt werden toen dezelfde liederen door allen gefloten. Er werd veel geleden uit angst om eigen toekomst of van bloedverwanten. Het gebeurde wel eens, dat iemand het overlijden vernam van zijn vrouw. Dit werd op de Kommandantur meegedeeld. Zoiets was in een kamp niet te verwerken, vooral niet, wanneer je op je vraag of je tenminste geen bloemen mocht sturen, als antwoord kreeg, dat je heus niet hoefde te treuren, want dat er vrouwen genoeg om de wereld waren.
Wanneer iemand in de put zat, werd steeds getracht hem er weer uit te halen. Sommigen werden onverschillig en wendden zich af van het Geloof; velen echter beleefden een veel inniger godsdienstig leven dan buiten in de vrije wereld. Ik kom hier zo dadelijk op terug.
Relaties tussen de schillende groepen.
Van bijzondere relaties tussen de verschillende groepen gevangenen heb ik niet veel bespeurd. De gijzelaars vormden een groep, die bij elkaar hoorde en zo was ieder Block min of meer een eenheid. Maar daarnaast werd veel vriendschap gesloten op het werk en aangezien dit geheel willekeurig alle soorten gevangenen door elkaar omvatte, was de onderlinge verbondenheid ook geheel los van enig groepsverband of politieke schakering: zo zag je vriendschap tussen bijbelvorsers en communisten, tussen politieke gevangenen en zwarthandelaars, tussen Belgen en Nederlanders. Tenslotte vormden wij één grote eenheid tegen de Duitsers.
Uit het boek: Vught : dertien maanden in het concentratiekamp / door Boud van Doorn © tekeningen Piet Zwart
`Mattheus 24:24 Dozy 1945'
Op achterzijde verklarende teksten: dominee C.P. Boodt, gereformeerd predikant in Delft (overleden in Duitsland enige tijd na de bevrijding), houdt in het geheim een zogenaamde `Hagepreek' in het concentratiekamp Vught. Dominee Boodt werd vanwege deze preek gearresteerd en geslagen. © tekeningen Reinhart Dozy (1880-1947)
Alles wat naar Godsdienst zweemde was door de Duitsers streng verboden. Er was een vrij sterk godsdienstig leven, dat natuurlijk geheel in het geheim moest gebeuren. zondagmorgen hoorde je doorgeven van mond tot mond: "Vanmiddag Kerkdienst in dat en dat leegstaand Block".
En zo zag je 's middags van de talrijke wandelaars telkens groepjes verdwijnen in genoemd gebouw. De Kerkdienst was kort, meestal ongeveer 20 minuten. Een dominee van het Kerkgenootschap, dat toevallig vertegenwoordigd was, hield een korte preek en er werd gebeden en psalmen gezongen. Later moest het zingen vervallen om de S.S. geen argwaan te doen krijgen, Er waren ongeveer een 80 à 100 man per keer aanwezig en hieronder bevonden zich alle soorten Protestanten en zelfs vele Katholieken. Een eenheid werd hier gedemonstreerd, die helaas in de vrije maatschappij ver te zoeken is en die steeds een diepe indruk maakte.
Later werden deze zondagmiddag preken streng verboden en toen vonden wij er weer wat anders op. Kleine groepen van 5 tot 10 man gingen ergens buiten zitten. Een van hen, meestal een leek, hield dan een preek en ook hier werd gebeden. Spoedig groeiden de groepen weer aan tot 40 man, wat natuurlijk gevaar voor ontdekking opleverde. Hoe dit afgelopen is, weet ik niet. In deze tijd werd ik ontslagen.
In het Gijzelaarsblock hadden wij elke avond een korte wijdingssamenkomst, oogluikend toegestaan door onze Duitse Blockoudste. Een van ons las een stuk uit de Bijbel en bad daarna. Deze samenkomsten mochten zich in een opkomst van gemiddeld 25 man verheugen. Kerkdiensten werden nog gehouden 's zondagsmorgens in verschillende afdelingen van Philips; alles natuurlijk clandestien. Veel bijbels, nieuwe testamenten en liederenbundels waren verder in het kamp gesmokkeld. Veel is hierin door talrijken onder ons gelezen, veel troost en kracht is er uitgeput. Werden de mensen betrapt met een bijbel, dan werden deze boeken in de kachel gegooid, waar je bij stond, bleven er altijd genoeg over, zodat deze barbaarse methode voor de Duitsers toch niets opleverde.
Politiek leven
Van politiek leven heb ik weinig gemerkt. Er waren propagandisten voor het communisme en andere politieke richtingen, maar daar ik zelf nooit aan politiek gedaan heb, liet mij dit, evenals de meesten, vrij koud. De enige politiek, waar wij allen aan deden, was een aaneengesloten blok, een eenheid vormen tegen de Duitsers. En hierin is men in mijn Vught periode althans goed geslaagd. Aan ontwikkeling werd niets gedaan.
Ontwikkeling en ontspanning
Onze Leidse hoogleraren trachtten onder hun werkzaamheden bij Philips door les te geven aan de jeugdige familie-gijzelaars. Dit waren een vijftal jongens van 12 tot 15 jaar, die wegens zoek zijn van oudere broers of vader, als represaille door de Duitsers bij ons gebracht waren.
'Concert in Vught blok 2 - voorjaar 1944'
Ik heb enkele concerten meegemaakt. Er was een piano en een van de gevangenen had een fluit meegebracht. Ook deze concerten, die zo aan de vrije maatschappij herinnerden, maakten op velen een diepe indruk.
[ Zo schrijft componist Marius Flothuis – tijdschrijver in de Philips werkplaats - voor fluitist Everhard van Rooyen een Aubade, die deze enkele malen uitvoert. Het muziekpapier is binnengesmokkeld door een Philipsmedewerker.]
Er werden een enkele maal bonte avonden georganiseerd met medewerking van Bob Scholte e.a., die als gevangenen meewerkten.
Ik vond deze avonden in het kamp, waar zoveel geleden werd, niet zo geschikt en bezocht ze niet. Velen dachten er net zo over als ik. Af en toe organiseerden de Duitsers bioscoopvoorstellingen. Hoewel er alleen sportfilms en dergelijke vertoond werden (geen propaganda) ging ik daar uit principe nooit heen.
Onze Belgische gijzelaars boden ons eens een avond aan met liedjes en voordrachten en wij hebben dit met een andere avond beantwoord. Een voorloper van de Benelux!
Verder hadden de Duitsers een bordeel in het kamp ingericht, door ons de Puff genoemd. Dit was onder een vorige commandant gebeurd, maar deze verdween voordat de Puff in gebruik genomen werd. Gelukkig is dit later ook nooit gebeurd.
Aan sport werd ook iets, hoewel niet veel, gedaan. Een collega van mij gaf elke ochtend aan de liefhebbers ochtendgymnastiek. Naar schatting deden er een 20-tal personen aan mee.
Op zondagmiddag waren er boks- en voetbalwedstrijden. Wij hadden Interessante ontmoetingen op de appelplaats. Zelfs Holland-België en Joodse elftallen tegen andere, iets wat toen in de vrije maatschappij niet mocht. Bij gebrek aan schoeisel werden de wedstrijden gespeelde op klompen of blote voeten.
Eens per veertien dagen mochten wij naar huis schrijven. Daarvoor werd papier verstrekt van nevengaand model. Over het kamp mocht niet geschreven worden. Het was een kunst om zoveel mogelijk woorden op de brief te krijgen, deze moest met potlood geschreven worden. De gevangenen ontvingen eveneens elke veertien dagen een brief van huis. Deze werd ook gecensureerd, maar naar lengte werd niet zo nauw gekeken. De brieven betekenden heel veel voor ons. 't Was het enige directe contact met huis en al kon je dan niet schrijven onder welke omstandigheden je leefde, je kon toch een levensteken geven en door dat zo opgewekt mogelijk te doen de mensen thuis helpen hun ongerustheid weg te nemen. Dat sommigen van hun brieven ware klaagbrieven maakten, leek mij voor de naaste familie zeer onprettig, terwijl het de gevangene zelf niets hielp. Omdat de S.D. wist wat de brieven voor de gevangenen betekenden deelden zij deze vaak zeer onregelmatig uit. Zo heb ik eens zes weken op een brief moeten wachten; daarna ontving ik er drie tegelijk. Foto's van huis werden ook vaak toegezonden. Meestal werden ze doorgelaten, een enkele maal verscheurd. Zakenbrieven mochten ontvangen worden. Echter deden deze nogal eens lang over de route huis naar kamp. Ook dit was natuurlijk plagerij. 't Volgende overkwam mij zelve. Mijn vrouw kon mijn salaris (ik heb een gemeente betrekking) niet ontvangen.
Post illegaal
Daarom werd op 1 februari een zakenbrief naar mij gestuurd, inhoudende een aantal blanco formulieren, die ik moest tekenen en waarop dan thuis het salaris kon worden uitbetaald. Ik ontving deze op 3 maart, tekende wat gevraagd werd en kon toen de formulieren niet meer het kamp uit krijgen. Want alleen het door het kamp uitgereikte postpapier mocht naar buiten gestuurd, Gelukkig ontfermde een van de medegijzelaars zich over mijn brief en kwam deze illegaal weg. Hoe, dat weet ik nog niet. Graag wil ik even opmerken, dat mijn vrouw toch mijn salaris kreeg; dit ging als voorschot en bedroeg het gehele salaris minus 10.-.
Veel werd er illegaal geschreven en het meeste hiervan kwam goed terecht. Langs welke wegen dit ging, weet ik niet, daar ik er nooit gebruik van heb gemaakt. Ik vermoed, dat de burgers, die in het kamp kwamen krachtens hun werk (voornamelijk bij Philips) hier veel en dapper werk hebben verricht. Ik beschreef boven reeds hoe wij op de radio-band steeds op de hoogte bleven van de Engelse berichten.
Radio berichten
Wij hadden echter nog een andere nieuwsbron. Een enkele onder ons werkte op de Kommandantur en deed daar schrijfwerk. Hierbij was altijd een Duits officier aanwezig. Om 8 uur deed deze de deur op slot en zette de Engelse radio aan, waar iedereen, ook de gevangenen, naar luisterde. Afgesproken was dat als er iemand kwam, een van de gevangenen de schuld op zich zou nemen voor het op slot. draaien van de deur. Dit kostte hem hoogstens een standje, terwijl betrappen op deze wijze uitgesloten was.
Bezoek en verlof
Zoals uit het tot nu toe beschrevene blijkt, hadden de gijzelaars geen enkel privilege boven de andere gevangenen; alleen mochten wij onze schoenen houden. Er was nog een ander buitenkansje aan verbonden: het ontvangen van zakenbezoek. Gemakkelijk was dit niet te krijgen.
Toch is het twee gijzelaars gelukt op deze manier hun vrouwen te spreken te krijgen, natuurlijk onder toezicht en het geheel duurde niet langer dan 20 minuten.
Een gijzelaar, een directeur van een gasfabriek uit Soest, is zelfs vier dagen met verlof naar huis geweest, omdat de gehele gasvoorziening van Soest anders gevaar liep. Op erewoord is hij drie dagen weg geweest en inderdaad teruggekomen. 't Geheel leek mij een matig genoegen.
Midden in het kamp bevond zich de gevangenis, die de bijnaam van Bunker had. Ontsnappen hieruit was onmogelijk. Een hoge muur omringde hen. Deze muur had aan de binnenzijde allerlei scherpe punten, waarna een prikkeldraadversperring volgde. Dan volgde de eigenlijke gevangenis met cellen, die dik getralied waren. Ik was nog maar een dag of tien in het kamp, toen het bekende bunkerdrama plaats vond. In het vrouwenkamp was iets gebeurd en nu wilde de commandant straffen. Hij kon echter de schuldige niet ontdekken, omdat de vrouwen elkaar niet wilden verraden. Toen legde hij een blanco papier neer; degene die het gedaan had, moest daar maar op tekenen. Alle vrouwen hebben het getekend. De commandant is razend geworden en besloot alle vrouwen te straffen. 's Avonds werden een 70 tot 90-tal ('t juiste getal weet ik niet) in een cel geperst, die voor misschien 6 à 10 man voldoende was. De deur moest met geweld dicht gedrukt worden. De gehele nacht en nog uren daarna hebben zij daar opgeperst gestaan met een absoluut onvoldoende ventilatie. Verschillende vrouwen zijn gestikt; de lijken konden niet eens vallen, maar bleven hangen tussen de levende slachtoffers, van wie er nog enige krankzinnig zijn geworden.
De bunkerstraf werd vrij willekeurig toegepast. Op kleine vergrijpen stond 3 dagen bunker, die erg taai waren, omdat je totaal geen afleiding had; maar die door te komen waren, omdat je s nachts nog een matras kreeg met een deken.
Dit gebeurde vnl. voor clandestien roken en slapen op het werk en dergelijke overtredingen.
Ik sprak eens iemand, die drie weken in de cel had gezeten; het was hem nog onbekend waarvoor. Hij zat al dien tijd in een zo goed als donkere cel, zonder stoel of matras. 't Eten was onvoldoende; één kuch per dag en een heel enkele keer iets wat op warm eten leek. Zitten kon je alleen op de vochtige betonnen grond, evenals slapen, dat je zonder dekens of matras moest doen. Een stilletje was er niet; op ongeregelde tijden werd je naar de W.C. gestuurd, die buiten de cel was. Dat er meer en nog ergere opsluitingen waren, daaraan twijfel ik niet, maar die zijn mij niet ter ore gekomen.
Strafblock
Midden tussen de andere Blocks bevond zich het strafblock, waar je voor bepaalde vergrijpen (ontvluchting pogingen b.v.) in kwam. Dit gebeurde trouwens ook wel, zonder dat je wist waarom. Het was nog eens apart met prikkeldraad omgeven en de bewoners had den zo goed als geen contact met de overige gevangenen. Zij kregen de beroerdste commando's (Luftwaffe, Eisenbahn), mochten nooit schrijven of roken en ontvingen geen post of pakketten. 't. Was inderdaad een verschrikking om in dit strafblock te moeten zitten.
Straf exerceren
Een geliefkoosde straf was het exerceren. Ik heb dat enige malen aan den lijve ondervonden. Meestal werd hier de vrije zondagmiddag voor uitgekozen, soms gebeurde het ook na het avondappel. De tijdsduur varieerde van een half tot 3 à 4 uur, al naar het humeur der Duitsers. Het wisselde af van gewoon marcheren, looppas, rechts uit de flank enz., tot opstaan, liggen gaan, hurken, hurkend springen, op buik rondkruipen enz.
Lijfstraffen
Op mijn leeftijd (Ik was indertijd 35 jaar en sportleraar) en mijn vak in aanmerking nemend, was het niet no erg. Maar voor degenen die zittend werk gewoon waren, die gewonde benen of voeten hadden (die heel veel voorkwamen) of die op hogere leeftijd waren, was het een kwelling. Daarbij werd hevig gevloekt en gescholden en vaak geschopt en geslagen, zodat voor velen deze straf niet mak was. Ik ben één keer getuige geweest van het toepassen van de lijfstraf. Hier werd op het appèl een hele plechtigheid van gemaakt. Allen moesten in de houding met ontbloot hoofd blijven staan. Er waren twee slachtoffers, die om de beurt op een soort bok werden gebonden en dan voor het blote zitvlak 25 slagen met een zweep kregen. In bijzonderheden kan ik niet treden, daar ik expres niet gekeken heb, ik vond dit te minderwaardig, zoals trouwens het grote merendeel der gevangenen. Toch zal ik de harde slagen, die luid klonken over de doodstille appèlplaats en het mede-tellen van de slachtoffers, die daartoe verplicht waren, nooit vergeten. De executies van den in Vught in het crematorium door middel van ophanging plaats. Wij waren daar geen getuige van.
Executies
Toch ging het niet zo stil, dat wij het niet merkten. De kampbeul, zoals reeds gezegd, heette Joep [Jupp Dillschneider]en was een Duits gevangene. Fens zagen wij een vijftal geboeide Belgen in burgerkleding binnenkomen. Er werd toen al gemompeld over executies. In ieder geval rookte de volgende dag de schoorsteen en slingerde Joep dronken door het kamp. Voor elke door hem opgehangene kreeg hij namelijk een hoeveelheid jenever. Ik zag hem nog verschillende andere malen dronken, een luguber gezicht, omdat je wist hoe dit kwam. Een vriend van de radio-band, die met Joep in hetzelfde Block zat, vertelde mij, dat het in 1943 gebeurd was, dat onder het eten Joep twee mannen van tafel weghaalde ( zij waren al een tijdlang veroordeeld) en met hen naar het crematorium wandelde en hen daar ophing. Al met al waren de aanwezigheid van Joep en het crematorium twee dingen, die het verblijf in het kamp een sinistere bijkomstigheid gaven. [ Joep ofwel Jozef of Jupp Dillschneider, is na de bevrijding zijn straf ontlopen en nooit opgepakt in Duitsland ]
Twaalf beestmensen uit Vught zullen hier terechtstaan Vijf en twintig lopen vrij rond
krantenkop Het Vrije Volk 14-06-1948
Twaalf beestmensen uit Vught zullen hier terechtstaan Vijf en twintig lopen vrij rond
Slechts twaalf van de zeven en dertig leidende figuren uit het concentratiekamp Vught — schreven wij eerder — kunnen in Nederland terechtstaan. De anderen lopen vrij rond in Duitsland en de Engelsen maken bezwaar hen uit te leveren. Ziehier wie er nog onder hen zijn:
„Voetballer" Willi Bremer, die gevangenen doodschopte, de „lijkenpikker'" Jozef (Jupp) Dillschneider, die belast was met de lijkverbranding en zich vergreep aan lijken van vrouwen; de waarnemend kampcommandant Frans Ettlinger, die, een gevangene liet doodschieten, toen hij van uitputting bij het werk neerviel; de eerste kamparts, dr. Meijer, die verantwoordelijk was voor de afschuwelijk slechte medische verzorging, waardoor velen een deerlijk einde vonden en die herhaaldelijk aanwezig was bij openbare geselingen. Verder de schutzhaftlagerführer Otto Reinicke, die behalve „normale" mishandelingen te plegen, ook nog een Joods meisje vreselijk geselde en de leiding had over de transporten van Joden en Joodse kinderen, dezelfde Reinicke, die in 1943 wegens ernstig wangedrag in het kamp door zijn eigen superieuren werd gestraft. Voorts de SS-Hauptsturmführer Friederich Meijerhof, Meyerhoff of Meijerhöff [nadien opgepakt 13 jaar gevangenisstraf, in 1956 vrijgelaten? ], die actief deelnam aan het bunkerdrama en aan de ellendige tocht naar Oranienburg... Lees hier verder
Van tijd tot tijd waarden door het kamp de “kampgeruchten”; de wildste en onwaarschijnlijkste geruchten vaak, die elke grond van waarschijnlijkheid misten. Een heel enkele keer kwamen ze gedeeltelijk uit en daarom werden ze toch vaak geloofd. Sommige kampbewoners vonden het aardig om deze geruchten te verzinnen en zo een geest van onrust te verspreiden. Zij leden zelf aan z.g. kampkolder, een vorm van geestesgesteldheid, die een lang verblijf in Vught in de hand werkte. Dat zij het leven voor anderen hierdoor zwaarder maakten, daar werd niet aan gedacht.
Zoals gezegd bevatten de geruchten soms voor een deel de waarheid. Zo ging er in april een tijdlang het gerucht van een transport, dat weg zou gaan. En op zekere dag moesten wij om 12 uur naar ons Block om te eten, iets wat voor Philipswerkers nooit gebeurde. 't Werd een spannend maal, iedereen vroeg zich af, wie er bij zou behoren; niemand ging graag naar Duitsland, vooral niet omdat de invasie elk ogenblik kon beginnen. 's Middags moesten alle Joden uittreden; zij gingen op transport. Om 6 uur waren zij nog niet. weg en wij werden in ons eigen Block opgesloten omdat wij niets mochten zien. Door de reten van de verduisteringsplaten zagen wij het vertrek toch. Het was een droeve optocht. Mannen en vrouwen, de blote voeten in klompen, en slechts zeer schamel gekleed. Wij konden zien, toen een vrouw haar rok optilde, dat zij alleen maar een blouse en rok aan had en de klompen; dus niets geen ondergoed. Kinderen liepen ook mee en achteraan kwamen de brancards met de zieken. Later hoorden wil, dat de Joden eerst gebaad waren, daarna enkele uren naakt op de appèl plaats hadden gestaan (in april) en vervolgens in een leegstaand Block kleren hadden gekregen.
Andere gevangenen hadden nog sokken en kledingstukken toegeworpen. De. mannelijke SS-bewaking had een andere kant opgekeken, maar de “Aufseherinnen” hadden de boel weggeschopt. [Een Aufseherin is een vrouwelijke bewaker van een concentratiekamp]
's Avonds op de slaapzaal was de stemming gedeprimeerd door het transport. Wij wisten wat hun te wachten stond. Maar om 9 uur hoorden wij klompen klossen en kwamen allen terug. De directie van Philips had alle moeite gedaan de Joden als onmisbare arbeiders in Vught te houden en met succes; allen werden teruggestuurd. Ook een tweede maal gelukte dit, de derde maal, vlak voor dolle Dinsdag helaas niet meer.
De volgende dag zamelden wij allen kleren in voor deze Joden, die veelal kapotte voeten hadden, door de blote voeten in de klompen. Iedereen stond wat af, zodat de ergste nood gelenigd is. 's Middags marcheerden de Joodse vrouwen weer zingend ("Wij zijn de Avro-zangertjes" van Jacob Hamel) naar Philips. Hoeden af voor zo'n geestkracht!
Wij zijn de AVRO zangertjes
En zingen blij, ja blij ons lied
Want zingende AVRO kindr ren
Die kennen geen verdriet
Het zingen maakt ons vrolijk
En opgewekt van zin
En zo gaan onze liedjes steeds de wijde wereld in
Hoor, Hoor! Daar is het kinderkoor!
Fluitend klepp rend wat u wil
Onze mondjes staan niet stil
Hoor, Hoor! Het AVRO kinderkoor
Dat zingt nu weer met blij geluid
Het hoogste liedje uit.
Wij zijn de AVRO zangertjes
En wij hebben allemaal
Zo'n liefde en ook eerbied
voor het lied in eigen taal
Wij zingen van de bloemen,
van zon en kinderpret
Wij zingen bij het opstaan
en gaan zingend weer naar bed
Hoor, Hoor! Daar is het kinderkoor!
Fluitend klepp rend wat u wil
Onze mondjes staan niet stil
Hoor, Hoor! Het AVRO kinderkoor
Dat zingt nu weer met blij geluid
Een ander transport was het beruchte van 24 mei 1944. Al weken lang was het gerucht rond gegaan, zodat het op het laatste door niemand meer geloofd werd.
Op het ochtendappèl van 24 mei bleek er iets aan de hand te zijn. Nauwelijks stonden wij of er werd een kring van SS-ers om ons heen getrokken met geweer in aanslag. Daarna begon het oplezen van de nummers van degenen, die weg moesten naar Duitsland. Dit begon om 7 uur en 's middags om 2 uur stonden wij nog. De spanning was enorm, maar zakte voor de gijzelaars vrij spoedig, toen bleek dat geen enkel G-nummer werd afgeroepen. Een kleine acht honderd mannen traden uit, werden 's middags in goederenwagons geladen; de wagens met prikkeldraad omgeven en dichtgespijkerd en zo ging het Oostwaarts.
Het heeft dagenlang geduurd eer het transport ter bestemder plaatse was.
's Middags na afmars van onze vrienden moesten wij in de werkcommando's aantreden. Daar zagen wij eerst, welk een slachting in onze gemeenschap was aangericht. Van onze dertig vrienden van de scheerapparaten band was ongeveer de helft verdwenen en zo was het in vele commando's. De stemming was zeer down en daar ik 26 mei plotseling naar huis ging, heb ik dit niet meer veranderd gezien.
Piet Haverkamp de blockoudste van de gijzelaars
Alvorens mijn ontslag te beschrijven, wil ik eerst nog even de merkwaardige en misdadige figuur van onze Blockoudste, Piet Haverkamp, beschrijven. Wanneer wij naar ons werk naar Philips gingen, dan passeerden wij een hek van een aparte prikkeldraadomheining. Hier stond Piet, de poortwachter, wiens taak het was iedereen te tellen, die binnenging en weer naar buiten. 't Was een schreeuwende Duitser met groene driehoek (misdadiger). Soms liep hij tussen de rijen door en sloeg en trapte, waar hij kon. En deze aangename figuur werd vrij spoedig onze Blockoudste, d.w.z. onze chef in het Block. Hij heeft ons wat afgeplaagd. En toch had hij goede dingen; voor de kinderen-gijzelaars trachtte hij vaderlijk te zijn en onze avondwijdingen liet hij oogluikend toe, als wij maar voor hem baden, zoals hij zei.
Hij was totaal ongeremd en dus doldriftig; hield vaak 's avonds, als we in bed lagen, lange redevoeringen, haast onverstaanbaar en joeg de mensen op, waar hij kon. Hij was er pas toen hij onder het eten ruzie kreeg met een van ons. Hij wilde meteen slaan. Als één man stonden alle 250 gijzelaars op, als protest. En Piet heeft het niet gewaagd nog maar één tik te geven. Dit was een prachtige demonstratie en gaf ons allen de morele steun, dat wij niet geheel machteloos waren. Een andere maal joeg hij ons weer op om te gaan douchen; daarbij duwde en stompte hij, zodat een van de gijzelaars achteruit schopte.
Piet werd driftig en greep een grote ijzeren pook om te slaan. Direct werd hem deze door wel zes anderen uit de hand gewrongen. Op zondagmiddag plaagde hij nogal eens. Het was, na 1 uur onze enige vrije tijd van de hele week en werd gebruikt voor schrijven, aannaaien van knopen, kousen stoppen, het doen van de was, wandelen of luieren. En dan ging Piet vaak om een kleinigheid straf exerceren of gaf Blocksperre, d.w.z. dat wij het Block niet mochten verlaten. Velen sprongen dan stilletjes uit de ramen van het wasruimte.
Hij zat al meer dan 10 jaar in concentratiekampen, vermoedelijk wegens moord. Hij schijnt het einde van de oorlog niet beleefd te hebben en is gelyncht door gevangenen bij de bevrijding. Vroeger was hij Rijnschipper geweest; toen een tekenaar onder ons een tekening op de muur had gemaakt van een stoomboot op de rivier, was hij Duits-sentimenteel en stond er bij te huilen.
De mooiste dag van mijn leven is 26 mei 1944 geworden. Om 5 uur in het wasruimte werd ik gewaarschuwd door een mede-gijzelaar, die op de Kommandantur werkte, dat ik op de lijst stond om ontslagen te worden. Dit gebeurde altijd op het ochtendappèl. Reeds waren successievelijk geheel willekeurig negen Leidse gijzelaars naar huis gestuurd. Onmogelijk was het dus niet, maar ik geloofde het niet. Toch was de tijd tussen ontbijt en appèl zeer spannend en haast niet door te komen, temeer daar het beter was met niemand erover te spreken. Alleen mijn beste vriend waarschuwde ik en van hem kon ik afscheid nemen. 't Was het enige moeilijke die dag. Want op 't appèl werd ik inderdaad afgeroepen en moest meteen naar de poort rennen. Hier stond ik een hele tijd met andere uitgeroepenen en zag het kamp door de Duitse bocht naar het werk trekken.
Daarna gingen wij naar de dokter om nog eens gekeurd te worden; kregen een douche en mochten de kamp plunje toen voorgoed uit trekken.
Wat voor een gewaarwording het is, je eigen kleding weer te zien en aan te mogen trekken, je horloge en andere eigendommen terug te krijgen, zal ik maar niet trachten te beschrijven; ook niet wanneer je, zoals ik met je winterjas aan, wegtrok. Wij hadden nog steeds een SS-er als bewaker bij ons. Eerst was het nog snauwen en jij en jou; in burgerkleding werd meneer ineens onder danig en sprak ons met U en meneer aan.
Nog moesten wij een verklaring ondertekenen, dat wij in de maatschappij niet over het kamp zouden praten en kregen wij een toespraak van de commandant, dat wij nu eenmaal bezet waren en ons aan de regels van de oorlog moesten houden (!) en daarna gingen wij weg, nog steeds onder geleide, het kamp uit. Met een Duitse vrachtauto reden wij naar het station Vught, waar wij een spoorkaartje kregen en ik meteen de klaarstaande trein insprong, nu eindelijk als vrij man, zonder SS-bewaker. De trein was vol, maar met mijn kale hoofd kreeg ik meteen een zitplaats, waar ik in dit geval een dankbaar gebruik van maakte. In Woerden moest ik een uur wachten, welke tijd ik gebruikte om telegrammen naar verschillende familieleden te sturen.
In Leiden ben ik eerst naar vrienden gegaan om mijn vrouw te laten waarschuwen om de schok niet te groot te laten zijn (de telegrammen deden in die dagen ongeveer 8 uur over de afstand Woerden-Leiden) Hoe dit weerzien verder geweest is en hoe blij de kinderen waren, toen zij, apart uit school gehaald, mij weer thuis vonden, zal ik wel niet behoeven te beschrijven. De belangstelling van allerlei kennissen en ook van bekenden was de eerste weken overweldigend en ook dit droeg er veel toe bij de nare tijd van het kamp te vergeten.
Geheel gezond was ik toch niet, maar ik kreeg vier weken verlof en daarna kwam de zomervakantie, zodat ik in september weer opgeknapt aan het werk ging.
Ik wil hier de nadruk op leggen, want zelfs nu, na vijf jaren treden, de kampgevolgen nog op; ik ken verschillende oud-medegevangenen, die nu klachten krijgen over gevoelloosheid in de benen, zelfs blindheid aan één oog. Een kampvriend (geen gijzelaar) is plotseling ingestort en overleden.
Hoewel ik het dus in Vught, in vergelijking met vele anderen in Duitse kampen, betrekkelijk rustig gehad heb, bewijst dit toch, dat ik niet dankbaar genoeg kan zijn, gezond naar lichaam en geest weer thuis te zijn gekomen. De winst, die ik dan gehad heb zijn de verschillende vrienden, die ik gekregen heb en de ondervinding en levenservaring, die ik, hoewel ik niet altijd op prettige manier, ontegenzeggelijk daar opgedaan heb.
H. Kühler
Leiden, 30 Juli 1949.
7 januari 1984 verschijnt in het Leidsch dagblad een interview met gijzelaar H. Kühler en een anonieme aanslagpleger. Het verhaal van Kühler staat verkort in het toch wel uitgebreide artikel.
Het interview sluit hij af met: Later hoorde Kühler dat veel mensen verschrikkelijke gevolgen hebben ondervonden van hun kampbestaan. Vergeleken met die mensen is hij er goed van afgekomen, dat besefte hij toen heel goed. Ook zag hij toch nog een lichtpunt in die duistere tijd, achteraf bekeken: "De winst zijn de verschillende vrienden, die ik gekregen heb en de ondervinding en levenservaring, die ik, hoewel niet altijd op prettige manier, ontegenzeggelijk daar opgedaan heb".
Maar die herinneringen... die raak je nooit meer kwijt. En dat hij nou juist op 4 mei jarig moet zijn, nou ja! Hij viert die verjaardag natuurlijk gewoon, maar 's avonds... 's avonds zet hij iedereen buiten de deur. Dan wil hij alleen zijn.
https://www.nmkampvught.nl Bezoek het Nationaal Monument Kamp Vught
http://www.philips-kommando.nl Philips afdeling in het kamp
https://www.bhic.nl/onderzoeken/hulp-bij-onderzoek/concentratiekamp-vught
https://beeldbankwo2.nl/ foto's, tekeningen enz Zoek op Vught ruim 1300 afbeeldingen of op zoek op kamp vught ruim 1000 afbeeldingen
https://nl.wikipedia.org/wiki/Kamp_Vught
uitg. 1945 geschreven door Boud van Doorn, häftling 4236
Online te lezen op; https://geheugen.delpher.nl
Diverse dagboeken bij https://geheugen.delpher.nl/ zoek op Kamp Vught
Auteurs: Inger Schaap & Jan Brouwers
De Vughtse dames Eelkje Timmenga-Hiemstra - de hoofdpersoon van dit boek - en Charlotte van Beuningen – Fentener van Vlissingen gaven leiding aan de hulpverlening aan gevangenen in Kamp Vught en hun achtergebleven families. Aanvankelijk zorgden nog in het kamp werkzame bouwvakkers illegaal voor individuele voedselhulp; in interviews schilderden hun nabestaanden hun risicovolle lotgevallen. Snel daarna verzorgden de bijzondere vrouwen met instemming van de SS-kampcommandant meer systematisch twee soorten voedselpakketten om het lot van de gevangenen te verzachten. Voor families die geen familiepakket konden verzorgen, namen zij die taak over: een belangrijke fysieke, maar ook een morele steun. Voor het eerst wordt de vaak schrijnende situatie beschreven waarin sommige van die achtergeblevenen verkeerden. Nauwelijks bekend is ook de hulp van bedrijfsleven, boeren en burgers die voor ingrediënten voor de pakketten zorgden. In de landelijke context waarbinnen deze hulpverlening plaats vond, onderhield mevrouw Van Beuningen de soms moeilijk lopende contacten met het Rode Kruis, waarbij de relatie met de bezetter van invloed was. Mevrouw Timmenga bleef in Vught opereren vanuit het koffiehuis bij het station. Zij en haar team ontvingen daar verontruste familieleden, gaven hen informatie en spraken een bemoedigend woord. Vrijgelaten gevangenen werden opgevangen. Gegevens over de bestemming van op transport gestelde gevangenen werden verzameld. Voor het beschrijven van de tot nu toe onderbelichte rol van mevrouw Timmenga waren de 2.700 bewaard gebleven brieven aan haar de belangrijkste bron. Zij leverden ook veel nieuwe informatie op over wat er allemaal kwam kijken bij haar ‘liefdeswerk’, zoals zij dat zelf noemde.
Wat doet een dorp als het plotseling wordt geconfronteerd met een nabijgelegen concentratiekamp? De inwoners van het Brabantse Vught moesten leven met Konzentrationslager Herzogenbusch, beter bekend als Kamp Vught. Ze waren kind aan huis: Vughtenaren bevoorraadden het crematorium met brandstof, pleegden misdaden, maar leverden óók vele hulppakketjes af. Anderen hielden juist grote afstand tot het kamp. Hun levens, getekend door het meest dodelijke kamp van de Lage Landen, staan centraal in deze biografie van een kampdorp.
ISBN 9789000354863
320 pagina's
Druk 4e 2016 (1e druk 2013)
Uitgever Spectrum
Auteur Boyd van Dijk
Op 6 september 1944, dit jaar zeventig jaar geleden, werd concentratiekamp Vught door de Duitsers ontruimd. Vanaf de opening van het kamp, in januari 1943, tot aan de ontruiming hebben er zon 35000 mensen van alle leeftijden, rassen en standen voor kortere of langere tijd gevangen gezeten. Ze waren opgepakt als verzetsstrijder, jood, gijzelaar, en werden bewaakt door Nederlanders en Duitsers. Hoe leefden en werkten de gevangenen, en hoe leefden ze samen? Het hele leven is hier een wereld op zichzelf geeft de anderhalf jaar lange geschiedenis van het kamp vooral vanuit het perspectief van de mensen die er gevangen zaten en er werkten. Aan de hand van egodocumenten, wetenschappelijk onderzoek en naoorlogse strafdossiers ontrafelt Marieke Meeuwenoord de geschiedenis van kamp Vught, van de opbouw tot en met de ontruiming, en geeft ze een aangrijpend beeld van een benarde samenleving.
September 2014 - ISBN 9789023489122 - 352 blz. Ook als e-book verkrijgbaar.
In 1943 en 1944 hebben duizenden gevangenen - joden en niet-joden, mannen en vrouwen - gewerkt in het zo geheten Philips-Kommando binnen het SS Konzentrationslager Herzogenbusch in Vught. Op Duits verzoek liet Philips daar allerlei min of meer kriegswichtige producten fabriceren. Collaboratie! Of niet? Dankzij Philips is het bestaan van gevangenen verzacht en is het leven van velen gered. Overlevenden denken met dankbaarheid terug. Was het Philips-Kommando dan zoiets als Schindlers list? Zo eenvoudig is het niet. De microkosmos van het Philips Kommando was in werkelijkheid een rijkgeschakeerde wereld van aanhoudende onzekerheden en risico's, van kleurrijke tegenstellingen en dilemma's. Dit boek, geschreven op initiatief van de Stichting Geschiedschrijving Philips Kommando Concentratiekamp Vught '43-'44, probeert daaromtrent opheldering te geven. De schrijvers willen zich tegen de achtergrond van de oorlogvoering in het algemeen vooral rekenschap geven van de ingewikkelde en verwarrende verscheidenheid van de gebeurtenissen. Zonder het onderscheid tussen 'goed' en 'fout' uit het oog te verliezen, wijken zij af van de moraliserende categorisering binnen de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Aan de hand van de beschouwing van de bedrijfsgang in het kamp wordt een beeld geschetst van een chaotische mierenhoop, waar gevangenen, bewakers, helpers, beulen en slachtoffers door elkaar krioelden. Wie deed wat? Hoe lagen de verhoudingen precies? De werkelijkheid was wit, zwart, noch grijs, maar bont.
isbn 9789025415860 / 2003 / 351 pagina's
Juni 1943. In Kamp Vught wordt de Joodse tiener Gerda Nothmann door het elektronicaconcern Philips uitgekozen om in hun werkplaats binnen het prikkeldraad kriegswichtige radiobuizen te maken. Zo komt zij bij het Philips-Kommando terecht, een selecte groep gevangenen waarvan het kleine aantal Joodse werkers lange tijd vrijgesteld kan worden van transport.Als de verlegen en onhandige Gerda na een jaar toch wordt gedeporteerd, samen met vierhonderd andere Joodse vrouwen, blijkt haar nieuwe identiteit van 'Philips-meisje' haar redding in Auschwitz. Voor elektronicagigant Telefunken gaat zij weer radiobuizen maken. Na een bijna fatale dodenmars komt ze in Zweden weer op krachten. Zonder familie overgebleven, vertrekt Gerda in 1946 naar Amerika.Sanne van Heijst maakte voor het schrijven van dit levensverhaal gebruik van Gerda's eigen oorlogsherinneringen, die in dit boek opgenomen zijn. Uit de brieven die de ouders Nothmann hun dochter tussen 1939 en 1943 schreven, reconstrueert zij het trieste lot van Gerda's in Berlijn achtergebleven familie. Met naoorlogse familiedocumenten schetst zij Gerda's Amerikaanse leven, waarin haar oorlogsverleden geleidelijk een steeds grotere rol gaat spelen. Voorts werpt zij nieuw licht op de betekenis van Philips voor de overleving van Gerda en veel van haar lotgenoten.
isbn 9789045031361 / 2016 / 320 pagina's
Stichting Nationaal Monument Kamp Vught, 2003, 1e druk. Geniet. Tweekleurendruk (geel, zwart. Informatieboekje bij de reizende tentoonstelling en de educatieve website, Stichting Geschiedschrijving Philips-Kommando Concentratiekamp Vught '43-'44. Ill
Begin 1943 heeft de Philips-directie na lange aarzeling gevolg gegeven aan het dringende verzoek uit "Berlijn" om in het concentratiekamp de Speciale Werkplaats B677 te vestigen. Met de SS was vooraf een grote mate van eigen zeggenschap overeengekomen, die ook lange tijd in stand kon worden gehouden. Ruim 3.100 gevangenen (10 procent van het totaal), hebben kortere of langere tijd deel uitgemaakt van het daar werkzame Philips-Kommando. Philips probeerde zoveel mogelijk gevangenen, mannen en vrouwen, joden en niet-joden, aan werk te helpen. In een relatief veilige omgeving maakten zij onder meer radiotoestellen, knijpkatten en scheerapparaten. Voor anderen werd werk bedacht op een Rekenkamer, Schrijfkamer of Tekenkamer. Jonge joodse vrouwen konden worden ingezet onder het voorwendsel dat alleen zij over het vereiste ?Fingerspitzengevoel beschikten voor het maken van "kriegswichtige" radiobuizen.
Werken in het Philips-Kommando heeft voor de 600 joodse gevangenen lange tijd vrijstelling betekend van transporten. Toen zij toch in juni 1944 werden gedeporteerd naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, werden zij niet voor de gaskamers geselecteerd. Na korte tijd zijn zij vanuit andere kampen als "Philips Facharbeiter" tewerkgesteld bij bedrijven in Reichenbach. Bijna 400 van de 500 gedeporteerde joodse Philips-medewerkers hebben zo de oorlog overleefd.
isbn 9789080319943 / 2003 / 48 pagina's
Ego document geschreven in 1945 over de HEL in kamp Vught. Met plattegrond van het kamp.
Volledig online te lezen bij https://geheugen.delpher.nl